Onderwijsfilosofie

Een niet onderzochte les is het niet waard gegeven te worden.

26-03-2019

De 5 beste boeken over kinderen volgens Daan Roovers

Femke Heijmans
Pippi Langkous is het ideale kind van Rousseau, aldus de nieuwe Denker des Vaderlands Daan Roovers (1970). Ze trekt zich niets aan van conventies en autoriteiten, maar ontdekt alles zelf. Dit vrijgevochten meisje herinnert Roovers eraan hoe het was om zelf kind te zijn. Dit zijn haar vijf favoriete boeken over kinderen en opgroeien.   


1. Jean-Jacques Rousseau, Emile (1762)

Alles is prachtig zoals het uit handen van de Schepping komt, alles raakt verdorven in handen van de mens. Met deze beroemde regel begint de Franse filosoof Jean-Jacques Rousseau zijn boek Emile. Hiermee zegt hij: wij worden geboren als fantastische, moreel goede, spontane wezens en in de loop van ons leven raken wij gecorrumpeerd door invloeden van buitenaf.

Rousseau wil de tijd waarin je in een soort natuurlijke toestand leeft zo lang mogelijk rekken. Daarom schrijft hij dit gedachte-experiment over een jongen, Emile, die met een opvoeder vanaf jonge leeftijd in het bos leeft. Hij leert niet uit boeken, hij gaat niet naar school en hij heeft geen les. ‘Ik haat boeken’, schrijft Rousseau ergens. Emile leert alles door het zelf te ontdekken. Zo ziet hij op een gegeven moment water en dan gaat hij daarin spelen en leert geleidelijk aan zwemmen. Pas op zijn zestiende of zeventiende vindt zijn opvoeder hem oud genoeg om hem in contact te brengen met andere mensen. Dan is zijn ziel, volgens Rousseau, sterk genoeg om in het leven te staan.

Rousseau wordt gezien als de bedenker van het begrip kindertijd. In de 18e eeuw was het gangbare idee dat je kinderen zo snel mogelijk groot en sterk maakt, zodat ze mee kunnen werken op het land. Maar Rousseau zegt: nee, we moeten de kindertijd koesteren.

Een grappige passage vond ik dat het kind ergens een machientje tegenkomt en hier gefascineerd door raakt. Het is niet zo duidelijk wat voor machine het is, maar het is 1762 dus heel veel kan het niet voorstellen. Dan zegt Rousseau: je moet kinderen nooit alleen laten met machines, want dan verliezen ze meteen hun belangstelling voor de natuurlijke omgeving. Hij had dus al in de gaten hoezeer technologie concurreert met het buitenleven en de natuur. Dat is ook een les die wij in de 21eeeuw in onze oren kunnen knopen.’   
Bestel dit boek in onze webshop

 
2. Immanuel Kant, Über Pädagogik (1803)

‘In dit boekje staat eigenlijk alles wat je van Immanuel Kant wilt weten, maar dan uitgelegd voor mensen die geen filosofie studeren. Het bestaat uit vier gebundelde colleges die hij heeft gegeven aan de nieuwe faculteit van het opkomende wetenschapsgebied pedagogiek. Hij richt zich met name op de morele opvoeding van kinderen, maar ook zijn ideeën over praktische ethiek en kennistheorie vind je hierin terug.

De beroemde Duitse filosoof onderscheidt vier stadia in de opvoeding van kinderen. De eerste is disciplinering. Dit is het ‘temmen’ van kinderen, dus in die fase worden ze zindelijk, leren ze dat ze moeten luisteren en hun primaire driften in moeten houden. De tweede is cultivering. Hier leren ze zaken als lezen, schrijven en muziek maken. Daarna volgt civilisering: leren hoe je met elkaar omgaat, wanneer je sorry zegt, of iemand een hand geeft. De vierde is moralisering – de ontwikkeling van het geweten. Dit vindt Kant de belangrijkste stap: kinderen moeten morele beslissingen kunnen nemen en zich hier ook verantwoordelijk voor voelen.

Volgens Kant horen bij die verschillende stadia ook verschillende stijlen of technieken van opvoeden. Kant is best een strenge opvoeder, dus als jij de omgangsnorm ‘op tijd komen’ hebt geleerd en je komt niet op tijd, dan zijn daar consequenties aan verbonden. Alleen bij het laatste stadium – de moralisering – moeten we niet werken met straffen en beloning, want dan gaat het er juist om dat een kind leert zelf te denken. Je kunt nooit een eigen geweten ontwikkelen als je alleen maar iets doet, omdat je geen straf wilt krijgen of omdat het moet van de juf.

Het stadium van moralisering komen we bij Rousseau vrijwel niet tegen, terwijl Kant wel enorm door hem is beïnvloed. Er bestaat een beroemd verhaal dat Kant altijd om half 4 een wandeling maakte door het dorp bij Königsberg. Daar kon je je klok op gelijk zetten. Maar één keer was hij te laat en dat was – zo gaat het verhaal – omdat hij in Emile van Rousseau zat te lezen.’

 
3. Albert Camus, De eerste man (1994)

‘Met deze autobiografie was Albert Camus bezig toen hij verongelukte. Dat is een heel bizar verhaal. Hij was op weg naar Nederland samen met zijn uitgever. Eigenlijk zou hij met de trein gaan en hij had het treinkaartje ook al gekocht. Maar op het laatste moment besloot hij toch samen met zijn uitgever de auto te nemen. Die auto is toen verongelukt. In Camus’ tas is het manuscript van De eerste man gevonden. Het is dus niet helemaal af.

Het boek gaat over Camus’ jeugd in Algerije, destijds een Franse kolonie. Zijn vader overlijdt als hij één is, dus hij groeit op met zijn broertje en zijn moeder in het huis van zijn oma. De familie Camus is heel erg arm en grotendeels analfabeet. Uit niets blijkt dat we hier te maken hebben met de later wereldberoemde schrijver en filosoof, die de Nobelprijs voor Literatuur zal winnen.   

Ondanks zijn slechte uitgangspositie en een aantal afschuwelijke omstandigheden die je tussendoor leest, zie je het plezier van de kindertijd over de pagina’s sprankelen. Camus speelt in Algerije op het strand, in de straten, het is daar warm, het waait, hij speelt met die grote bladeren van de bomen, hij springt in de tram en voetbalt veel met vrienden. Het boek gaat vooral over het plezier van kind zijn.

Aan het eind van het boek lees je een ontroerende brief die Camus schrijft aan zijn leraar van de lagere school. Die docent heeft er bij de familie op aangedrongen dat de jongen mag doorstuderen. Dat was de familie helemaal niet van plan, omdat Camus ook gewoon geld moest verdienen, dat konden ze goed gebruiken. Maar die leraar zei: ‘Nee, dit is zo’n briljante jongen, je moet hem de kans geven om naar de middelbare school te gaan en ik zal ervoor zorgen dat hij een beurs krijgt’. Later draagt Camus de Nobelprijs aan hem op.

Je kunt het boek dus zien als een ode aan het onderwijs. Iedere keer als één van mijn eigen kinderen op school een klas verlaat, dan geef ik dit boek aan de leraar van wie ze afscheid nemen. Als zij ooit eens twijfelen aan hoe zinvol hun werk is, dan moeten ze dit lezen.’
Bestel dit boek in onze webshop

4. F. Bordewijk, Karakter (1938)

‘Dit is een Nederlands boek over een jongen die op een advocatenkantoor werkt en onderaan moet beginnen. Hij groeit alleen op met zijn moeder en is bezig een man te worden. In de loop van het boek blijkt dat, terwijl hij zich ontwikkelt in zijn werk als advocaat, zijn vader hem op de achtergrond steeds aan het tegenwerken is.
Hij maakt, zonder dat de jongen het weet, zijn leven ontzettend moeilijk. Dat is zijn idee van opvoeding: het kweken van een sterk karakter, in de geest van de beroemde uitspraak van Friedrich Nietzsche “wat je niet dood maakt, maakt je sterker”. 

De moeder en zoon willen zelf niets aannemen van die vader, omdat hij een vervelende vent is. Maar ze zijn arm, dus om te studeren gaat die jongen een lening aan bij een bank. En dan blijkt dat hij, zonder het te weten, daarin een contract afsluit met zijn vader. Zo probeert die vader zijn zoon steeds op een extreme manier sterk te maken.’
Bestel dit boek in onze webshop

5. Astrid Lindgren, Pippi Langkous (1945)

‘Pippi Langkous is eigenlijk het ideale kind van Rousseau. Ze is een totaal vrijgevochten meisje dat zich niets aantrekt van conventies. Ze is ook volkomen tegendraads, omdat externe autoriteiten voor haar geen autoriteiten zijn. Pippi woont alleen in een heel groot huis met een paard en een aap. Haar twee buurkinderen, Tommy en Annika, wonen wel in een normaal gezin en die moeten wel op tijd thuis zijn voor het eten, hun handen wassen en op tijd naar bed.

Pippi is een rolmodel voor alle meisjes. Op het gegeven moment gaat ze bijvoorbeeld naar het circus en dan moet ze iets met een olifant doen. De juf vraagt aan Pippi: ‘kun je dat?’ en dan antwoordt ze: ‘ik heb het nog nooit gedaan, dus ik denk dat ik het kan.’ Dat vind ik een heel goed uitgangspunt om aan kinderen mee te geven, misschien nog wel meer aan meisjes dan aan jongens als je het sociologisch en feministisch bekijkt.

Astrid Lindgren beschrijft Pippi met heel veel plezier, brutaliteit en lef. Dat plezier en die vrijheid zagen we ook al bij het boek van Camus. Het is aanstekelijk. Eerlijk gezegd kan ik me niet herinneren of ik Pippi Langkous als kind nou zo leuk vond. Als je Lindgren of Camus leest, herinner je je weer: oh ja, ik voelde me inderdaad ook zo onbegrepen toen ik zes of zeven was en ineens de hele dag naar volwassenen moest luisteren. Ik vind het boek nu leuker dan mijn kinderen dat vinden.’  
Bestel dit boek in onze webshop

(Bron:
https://www.filosofie.nl/nl/artikel/50826/de-5-beste-boeken-over-kinderen-volgens-daan-roovers.html)