Hoofdstuk 7 Mens in enkelvoud, mens in meervoud– : relaties (7.2 + 7.3 en 7.5 + 7.6)
30. De kandidaten kunnen aan de hand van het voorbeeld van de virtuele biotoop uitleggen dat de moderniteit kan leiden tot sociaal atomisme. Daarbij kunnen zij uitleggen dat individualisering, rationalisering, vrije markt, de opkomst van de techniek en moderne instituties onze ervaring van relaties hebben doortrokken.
31. De kandidaten kunnen de neoklassieke (economische) opvatting over hebzucht en egoïsme weergeven, uitleggen en beoordelen:
– als aanjager van economische ontwikkeling;
– als invulling van het goede leven;
– als invulling van een bepaalde sociale orde.
32. De kandidaten kunnen het verschil tussen de opvattingen van het communitarisme en van het liberalisme over het goede leven weergeven. Daarbij kunnen zij:
– aan de hand van het onderscheid tussen ‘dunne moraal’ en ‘dikke moraal’ de kritiek van het communitarisme op het liberale mensbegrip uitleggen;
– beargumenteren dat de tegenstelling tussen de opvattingen van liberalisme en communitarisme over het goede leven vanuit een deugdethische benadering kan worden gerelativeerd.
33. De kandidaten kunnen uitleggen dat MacIntyre het deugdbegrip actualiseert met behulp van de begrippen practice, internal goods en external goods. Daarbij kunnen zij dit deugdbegrip toepassen op praktijken zoals sport,
bedrijfsleven, media en onderwijs.
34. De kandidaten kunnen de opvatting van Hegel uitleggen waarin individuele (subjectieve) vrijheid niet kan worden verwerkelijkt zonder de specifieke sfeer van zedelijkheid, die hij ‘burgerlijke maatschappij’ noemt.
35. De kandidaten kunnen de opvatting van Hegel over Anerkennung als ‘verdubbeling van ons zelfbewustzijn’ uitleggen met behulp van een voorbeeld en daarmee kritiek leveren op de atomaire vrijheidsopvatting.
36. De kandidaten kunnen de opvatting van Hegel over arbeid uitleggen waarin het individu zijn behoeften ‘bemiddelt’, zichzelf vormt en daarmee zijn eigen vrijheid en geluk verzoent met de gemeenschap. Zij kunnen daarbij ook uitleggen dat in corporaties en in de staat private belangen door wederzijdse erkenning worden verzoend in een bestendige gezamenlijkheid.
Primaire tekst (8): Georg Hegel – Grundlinien des Rechts Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie
37. De kandidaten kunnen uitleggen hoe de twee grondprincipes van de burgerlijke maatschappij (algemeenheid en bijzonderheid) zich manifesteren. Tevens kunnen zij uitleggen dat door de inwerking van beide principes op elkaar het algemeen belang gediend kan worden terwijl toch niemand erop uit is dit te doen.
38. De kandidaten kunnen uitleggen wat Hegel verstaat onder theoretische en praktische vorming door het arbeidsproces, waarbij met name aandacht wordt besteed aan de subjectieve en objectieve kant ervan. Ze kunnen daarbij uitleggen dat deze vorming samenhangt met arbeidsdeling, productiviteit en automatisering.
Primaire tekst (9): Alasdair MacIntyre – After Virtue Na de deugd. Een moraalfilosofisch onderzoek
39. De kandidaten kunnen aan de hand van een uitgewerkt voorbeeld – afkomstig uit kunst, spel, wetenschap, gezin of politiek – weergeven wat MacIntyre verstaat onder praktijken en daarbij de begrippen interne en externe goederen uitleggen en van elkaar onderscheiden. Daarbij kunnen zij uitleggen dat interne goederen alleen te herkennen of te identificeren zijn door deelname aan een specifieke
praktijk.
40. De kandidaten kunnen deugd definiëren als een verworven menselijke kwaliteit waarvan de uitoefening het mogelijk maakt om interne goederen die behoren tot een bepaalde praktijk te verwerven. Daarbij kunnen zij uitleggen dat:
– deugden er altijd zijn in relatie tot mensen die met elkaar een praktijk beoefenen en met elkaar doelen en standaarden hebben afgesproken;
– deze praktijk zowel een relatie tot beoefenaars in het heden als het verleden betreft;
– onderwerping aan de morele regels van een praktijk nodig is (rechtvaardigheid, moed en eerlijkheid);
– instituties gericht zijn op externe goederen (winst, macht, status), terwijl praktijken gericht zijn op interne goederen;
– praktijken niet zonder instituties kunnen bestaan en interne goederen niet zonder externe goederen;
– zonder de deugden rechtvaardigheid, moed en eerlijkheid praktijken niet de corrupte macht van instituties kunnen weerstaan.
Hoofdstuk 8 De Januskop van instituties (8.2 t/m 8.4 en 8.6)
41. De kandidaten kunnen een definitie geven van het begrip institutie en het onderscheid aangeven tussen harde en zachte instituties. Daarbij kunnen zij beargumenteren dat het goede leven zonder instituties niet denkbaar is maar dat instituties ook een bedreiging kunnen zijn voor het goede leven.
42. De kandidaten kunnen met behulp van voorbeelden uitleggen op welke manier instituties met elkaar samenhangen, elkaar vooronderstellen en het menselijk samenleven mogelijk maken en vormgeven. Tevens kunnen zij uitleggen dat instituties de persoonlijke vrijheid en het goede leven kunnen ondermijnen.
43. De kandidaten kunnen met behulp van de begrippen onderbouw, bovenbouw, bourgeoisie, klassenbelang en vals bewustzijn de kritiek van Marx op instituties uitleggen, toepassen en beoordelen.
44. De kandidaten kunnen Foucaults kritiek op instituties aan de hand van de begrippen macht, onderdrukking, normalisering en disciplinering uitleggen, toepassen en beoordelen.
45. De kandidaten kunnen de kritiek van Habermas op het proces van modernisering weergeven aan de hand van het onderscheid tussen instrumentele en communicatieve rationaliteit. Daarbij kunnen zij de opvatting van Habermas dat de leefwereld en het goede leven kunnen worden gekoloniseerd door het bureaucratische en het economische systeem uitleggen, toepassen en beoordelen.
46. De kandidaten kunnen het onderscheid tussen het Angelsaksische en het Rijnlandse model als varianten van het idee van de vrije markt uitleggen, toepassen en beoordelen. Daarbij kunnen zij aangeven wat in beide modellen de verschillen zijn in de bedrijfscultuur aan de hand van het onderscheid tussen recht en moraal en het onderscheid tussen shareholder-capitalism en stakeholder-capitalism.
Primaire tekst (10): Michel Foucault – Het Panoptisme Discipline, toezicht en straf: de geboorte van de gevangenis
47. De kandidaten kunnen uitleggen dat het Panopticum van Bentham volgens Foucault model staat voor moderne machtsuitoefening door instituties. Zij kunnen daarbij uitleggen:
– dat in het Panopticum macht automatiseert en ontindividualiseert;
– dat de gedetineerde het principe van zijn onderwerping – dwang – overneemt en toepast op zichzelf. [was eindterm 48]
Hoofdstuk 9 Het belichaamde zelf en het goede leven (9.21 t/m 9.6 + 9.7.1 en 9.7.2)
48. De kandidaten kunnen uitleggen dat mensen de vrijheid hebben om zich op verschillende manieren te verhouden tot hun eigen lichamelijkheid en daarvan voorbeelden geven. [was eindterm 49]
49. De kandidaten kunnen aan de hand van voorbeelden uitleggen dat mensen zich onderscheiden van dieren door enerzijds een gebrekkig instinct en anderzijds door de noodzaak zelf na te denken en hun eigen omgeving te vormen. Tevens kunnen ze uitleggen dat de vrijheid die met die keuzes gepaard gaat om kan slaan in verslaving en het teniet doen van individuele autonomie. [was eindterm 53]
50. De kandidaten kunnen met behulp van voorbeelden uitleggen dat lichamelijke behoeftes en verlangens onderdeel zijn van menselijke identiteit, een verstandelijke en culturele dimensie hebben en niet zuiver particulier zijn. [was eindterm 55]
51. De kandidaten kunnen uitleggen dat door de techniek een ontlijving van het lichaam heeft plaatsgevonden en dat het lichaam een consumptieartikel is geworden. Daarbij kunnen zij de begrippen virtualisering, genot en manipulatie betrekken.
52. De kandidaten kunnen de opvatting van Bentham uitleggen, toepassen en beoordelen dat ons handelen wordt bepaald door het nutsprincipe en de mens primair wordt begrepen als een belichaamd zelf dat allerlei prikkels ondergaat en gedreven wordt door het najagen van genot en het voorkomen van pijn. Tevens kunnen zij uitleggen dat Benthams benadering een vorm is van modern economische denken, waarbij de consument calculerend bezig is om zijn leven zo aangenaam mogelijk te maken.
53. De kandidaten kunnen de opvatting van Kant dat de goede wil – als het vermogen om zichzelf te bepalen – het grondprincipe is van ons handelen uitleggen, toepassen en beoordelen. Tevens kunnen zij vanuit deze opvatting kritiek leveren op de utilitaristische opvattingen van Bentham door uit te leggen dat we onvrij – en niet autonoom – zijn als we ons niet laten leiden door redelijkheid maar door lichamelijke prikkels van genot en pijn. [was eindterm 54]
54. De kandidaten kunnen met voorbeelden uitleggen dat passies zich volgens Freud manifesteren buiten het bewustzijn om, een levenshouding van apatheia volgens de stoïcijnen kan worden bereikt door de passies met de rede onder bedwang te houden, maar dat dit volgens Freud onmogelijk is omdat de passies zich buiten ons bewustzijn om zullen manifesteren, onder meer in ons consumptiegedrag. Daarbij kunnen zij hierover een beargumenteerd standpunt innemen. [was eindterm 57, nu inhoud eindterm gewijzigd]
55. De kandidaten kunnen het onderscheid dat Arendt maakt tussen arbeiden, werken en handelen uitleggen, toepassen en evalueren. Daarbij kunnen zij uitleggen dat volgens Arendt in de moderne consumptiemaatschappij arbeiden dominant is geworden.
[was eindterm 51]
56. De kandidaten kunnen de volgende opvattingen die een ‘lichaamsethiek’ voorbereiden, uitleggen, toepassen en beoordelen:
– de opvatting van de stoïcijnen dat een levenshouding van apatheia kan worden bereikt door de passies met de rede onder bedwang te houden;
– de opvatting van Plato en Aristoteles waarin het lustvol verlangen (epithumia) tegenover de emotionele bezieling (thymos) staat en de moderne interpretatie van thymos (van Fukuyama en Sloterdijk). [was eindterm 56; nu inhoud eindterm gewijzigd]
Primaire tekst (11): Immanuel Kant – Übergang von der gemeinen sittlichen Vernunftkenntnis zur philosophischen Fundering voor de metafysica van de zeden
57. De kandidaten kunnen aangeven wat Kant verstaat onder goede wil en kunnen uitleggen dat deze volgens hem van absolute waarde is. [was eindterm 58]
58. De kandidaten kunnen uitleggen dat het vrije handelen volgens Kant aan een wetsvorm algemene wetmatigheid gebonden is. Tevens kunnen zij aangeven uitleggen aan welke specifieke eisen de wetsvorm van het goede handelen moet voldoen. [was eindterm 58]
Primaire tekst (12): Hannah Arendt – The Human Condition, The Principle of Happiness De menselijke conditie
59. De kandidaten kunnen uitleggen dat Arendt de kunstenaar de enige overgebleven ‘werker’ in een maatschappij van arbeiders noemt en dat in de moderne tijd alle activiteiten van de mens die geen arbeid zijn, spel of hobby genoemd worden.
60. De kandidaten kunnen uitleggen dat Marx’ ideaal van de animal laborans volgens Arendt op een verkeerde vooronderstelling berust en dat dit ideaal noodzakelijk leidt tot een economie van verspilling, waardoor de mens uiteindelijk zijn tehuis zal verliezen. Tevens kunnen zij deze opvattingen van Arendt herkennen, toepassen en beoordelen.
[was eindterm 61]
Hoofdstuk 10 De kwetsbarebaarheid en (over) macht van de natuur en de vergroening van het goede leven (10.34 t/m 10.6 en 10.8)
61. De kandidaten kunnen de volgende vijf soorten argumenten in het milieudebat uitleggen, beoordelen, toepassen en er voorbeelden van geven: actueel antropocentrisch, intergenerationeel, geen lijden toebrengen aan wat lijden kan, intrinsieke waarde van de natuur en deep ecology. [was eindterm 62]
62. De kandidaten kunnen Heideggers analyse van de moderne technologische samenleving weergeven, toepassen en beoordelen. Daarbij kunnen zij uitleggen wat het gestel, waarheid (aletheia), Dasein en het verschil tussen oude en moderne techniek inhouden en welke rol ze in Heideggers analyse spelen. [was eindterm 63]
63. De kandidaten kunnen de volgende drie gevaren die het wezen van moderne techniek volgens Heidegger in zich draagt uitleggen en beoordelen: de mens als bestelbaar bestand, verdringing van andere vormen van ontbergen, vervreemding van zichzelf als Dasein en van de natuur als physis. [was eindterm 64]
64. De kandidaten kunnen de benadering van de natuur van Latour uitleggen. Daarbij kunnen zij:
– uitleggen wat er volgens Latour mis is met het subject-object schema;
– weergeven wat de radicaal empirische interpretatie van onze ervaring inhoudt;
– beoordelen of deze benadering een goed alternatief voor het subject-objectschema biedt. [was eindterm 65]
65. De kandidaten kunnen uitleggen dat het instrumentele denken kan worden ingezet om milieuproblematiek aan te pakken. Daarbij kunnen zij een filosofische en ethische beoordeling geven van drie benaderingen via de vrije markt: beprijzen van het milieu, directe overheidsregulering en consumentengedrag. [was eindterm 66]
Hoofdstuk 11 Op zoek naar een zinvol leven (11.21 t/m 11.7 + 11.8 11.9 t/m 11.13)
66. De kandidaten kunnen uitleggen wat wordt bedoeld met de vraag naar zin. Daarbij kunnen zij deze vraag:
– in verband brengen met het goede leven en de vrije markt;
– benaderen vanuit religieus, moreel en politiek-ideologisch perspectief. [was eindterm 69]
67. De kandidaten kunnen uitleggen wat nihilisme bij Nietzsche inhoudt. Daarbij kunnen zij uitleggen:
– wat Nietzsche verstaat onder de Übermensch;
– welke invloed het idee van de Übermensch heeft gehad op de ontwikkeling van de westerse cultuur. [was eindterm 70]
68. De kandidaten kunnen Taylors analyse van de transformatie van de vraag naar zin in de moderne tijd weergeven. Daarbij kunnen zij uitleggen:
– welke rol individuele zelfreflectie, zelfdiscipline, kunst en de opkomst van de natuurwetenschappen hierin spelen;
– wat de verhouding tussen christendom, seculier humanisme en antihumanisme hierbij is;
– wat Taylor bedoelt met het ‘Nova-effect’, ‘supernova’ en cross-pressured-zijn. [was eindterm 71]
69. De kandidaten kunnen aangeven wat de centrale vragen zijn in het moderne debat tussen christendom, seculier humanisme en antihumanisme. Daarbij kunnen ze Taylors positie in dit debat (agapè-liefde) uitleggen en beoordelen. [was eindterm 72]
70. De kandidaten kunnen uitleggen wat de transformatie-economie inhoudt. Daarbij kunnen zij tweedrie implicaties van de markteconomische spiritualisering weergeven en beoordelen (mythische en religieuze eeuw door commerciële belevingsgerichte bedrijven en, zingeving als vluchtige consumptiecultuur, filosofische aandacht voor verschillende dimensies van het leven). [was eindterm 73]
71. De kandidaten kunnen de paradox van de verwerkelijking van de vrijheid via de vrije markt in de prestatiemaatschappij herkennen en uitleggen. Daarbij kunnen zij:
– de vrije markt weergeven als individualiserende ideologie;
– overeenkomst en verschillen met de protestantse benadering van arbeid en beroep weergeven;
– uitleggen dat de prestatiemaatschappij tot grote psychische druk voor het individu leidt. [was eindterm 74]
72. De kandidaten kunnen de twee strategieën die Nussbaum onderscheidt voor omgaan met afhankelijkheid en kwetsbaarheid in het menselijk leven (immunisering en erkenning) herkennen, uitleggen, toepassen en beoordelen. [was eindterm 75]
73. De kandidaten kunnen de wijze waarop kwetsbaarheid en zin naar voren komen in elk van de vijf dimensies van het goede leven weergeven, uitleggen, toepassen en beoordelen. [was eindterm 76]
74. De kandidaten kunnen de opvatting van Camus ten aanzien van de afhankelijkheid en de kwetsbaarheid van een absurd en zinloos bestaan, weergeven en beoordelen. Daarbij kunnen zij Camus’ opvatting vergelijken met die van Nietzsches Übermensch, de christelijke agapè en de moderne zelfontplooiing. [was eindterm 77]