Scepticisme – par. 4.5 – 4.7

Een niet onderzochte les is het niet waard gegeven te worden.

Scepticisme – par. 4.5 – 4.7

Paragraaf 4.5

  1. Leg uit dat er parallellen zijn tussen a. de mogelijkheid van zombies en de mogelijkheid van hallucinaties en b. de mogelijkheid van spectruminversie en de mogelijkheid van illusies.
  2. In hoeverre is het direct realisme van Thomas Reid betrouwbaar als het gaat om het gezonde verstand dat als zodanig in staat moet worden geacht dat er andere geesten in de wereld bestaan. De wetenschap lijkt dit enigszins te ondersteunen, maar wat als er AI komt waarbij de robot niet meer te onderscheiden is van een andere geest? Hebben robots dan logischerwijs ook niet gewoon een geest als het gezonde verstand ze ook ervaart als een andere geest? Moeten robots dan ook niet dezelfde rechten krijgen als mensen?
  3. Leg uit, aan de hand van een moeder en kind die naar elkaar lachen, dat op basis van spiegelneuronen mensen toegang hebben tot elkaars bewustzijn.
  4. Kunnen we, in lijn van John Stuart Mill, op basis van een gedragsanalyse toegang krijgen tot andere geesten? Kunnen we andere geesten herkennen door het gedrag dat ze vertonen en hoe dat lijkt op ons eigen gedrag? Dit is het fundament voor veel gedragswetenschappen.
  5. Wat als robots identiek gedrag vertonen als jij zelf? Wat als jezelf zo bent geconditioneerd dat je bent gaan wennen aan de robot en je wellicht bent gaan aanpassen aan deze robot? Wat als de robot zich is gaan aanpassen aan jou? Wat als robots en mensen zich aan elkaar aanpassen en elkaars gedrag kopiëren? Kunnen we andere geesten dan nog herkennen? Wat zijn dan nog andere geesten?

Paragraaf 4.6

  1. Hebben dieren opvattingen? Zijn deze hetzelfde als opvattingen van mensen?
  2. Geef een voorbeeld (kattenfilmpjes :)) waarbij mensen opvattingen opplakken op iets of iemand die vooral menselijk is maar discutabel is.
  3. Delen mensen en dieren bepaalde concepten? Het taalspel lijkt toch vooral een menselijk taalspel. Is dit niet problematisch als het gaat om de positie van het recht en dierenrechten en de opvatting dat de mens een dier is en niet superieur is aan de rest van de dieren? Kun je deze niet-superioriteit wel stellen in een taalspel dat alleen voor mensen toegankelijk is?
  4. Is juist de toegankelijkheid van het taalspel niet een teken dat de mens wel superieur is? Wat vind jij?
  5. Leg aan de hand van de twee principes van Aristoteles uit wat het begrip “Hylemorfisme” betekent.
  6. Werk het hylemorfisme uit, zodanig dat je tot het panpsychisme komt.
  7. Wat is het verschil tussen panpsychisme en solipsisme? Werk bij het solipsisme de positie van Rene Descartes (cogito ergo sum) ook uit.

Paragraaf 4.7

Geef een samenvatting van de drie deelproblemen en benaderingswijzen in het boek: metafysisch scepticisme, epistemologisch scepticisme en conceptueel scepticisme. Dit kan ook een schrijfopdracht zijn voor punt!

Één reactie

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

14 − 5 =