HGL – Week 13

Een niet onderzochte les is het niet waard gegeven te worden.

HGL – Week 13

Primaire tekst (8): Georg Hegel – Grundlinien des Rechts Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie
37. De kandidaten kunnen uitleggen hoe de twee grondprincipes van de burgerlijke maatschappij (algemeenheid en bijzonderheid) zich manifesteren. Tevens kunnen zij uitleggen dat door de inwerking
van beide principes op elkaar het algemeen belang gediend kan worden terwijl toch niemand erop uit is dit te doen.

Rechtsfilosofie kan vertrekken vanuit twee verschillende posities. Aan de ene kant betreft de zoektocht naar wijsheid ten aanzien van het recht, een morele zoektocht: in hoeverre sluit een bepaalde straf aan bij het gevoel van rechtvaardigheid? Representeert de opgeschreven wet altijd het rechtvaardige?
Aan de andere kant kan een filosoof ook zoeken naar de betekenis van rechtvaardigheid en straf. Hoe wordt een gedeeld idee van rechtvaardigheid en daarmee de geconcretiseerde straffen en strafmaten vertaald in het recht? De vraag naar hoe mensen samen tot gedeelde wetten en daarmee rechtspraak komen, is een vraag waar Hegel zich mee bezig lijkt te houden. In “Hoofdlijnen van de rechtsfilosofie” (1821) werkt Hegel deze vraag systematisch en tamelijk complex uit.
Par. 182 (blz. 402)
Hegel maakt een onderscheid tussen een individu met eigen, geheel persoonlijke doelen, behoeften en natuurlijke neigingen: het bijzondere… het individuele, het niet algemene, persoonlijke.
De algemeenheid kan begrepen worden als de wereld buiten het eigene, persoonlijke/bijzondere. De algemeenheid, de (buiten)wereld, “bemiddelt” tussen talloze bijzondere mensen (op zichzelf staande individuen). In de wereld komen alle bijzondere mensen elkaar tegen en gaan ze met elkaar om. Het algemene, de wereld, is een voorwaarde voor bijzondere mensen om bijzondere te kunnen zijn t.o.v. andere bijzondere mensen. Simpel gezegd: om op Instagram te kunnen laten zien hoe bijzonder je bent, heb je eerst een wereld nodig met internet, Instagram, waarin je andere mensen tegenkomt tegen wie je kunt “zeggen” hoe bijzonder je bent. Niemand is zomaar “bijzonder”, maar altijd bijzondere in het “algemene”: de wereld waarin het bijzondere (het individu) andere bijzondere mensen (individuen) tegenkomt.

Par. 183
Het individu wordt gemotiveerd uit een soort van eigenbelang “zelfzuchtig”. Maar het persoonlijke eigenbelang staat niet los van de algemeenheid, de wereld waarin het eigenbelang concreet gemaakt kan worden, waarin behoeftes concreet bevredigd kunnen worden. Deze algemeenheid kan als een systeem worden begrepen, waarin alles en iedereen samenvalt. Alles en iedereen draagt op een bepaalde manier bij aan (de vorming van) dit systeem. Deze vorming door alles en iedereen wordt vertaald in de “uiterlijke staat” en deze is “gebaseerd op behoefte en verstand”. De behoeftes en verstandelijke handelingen van alle individuen die op enigerwijze bij hebben gedragen aan een soort van totaalsysteem (de wereld).

Par. 189
Hierin gaat Hegel in op de vertaling van de eigen, subjectieve behoefte naar de bevrediging (objectiviteit). Oftewel: ik heb behoefte aan een taart… Deze behoefte kan alleen bevredigd worden door van deze behoefte ook daadwerkelijk een object (taart) te maken. Het maken van de taart (object) zorgt ervoor dat ik de taart ook kan opeten. Ik heb de buitenwereld nodig om ingrediënten, tijd en ruimte (keuken) te kunnen gebruiken om een taart te bakken en op te eten :). Hegel geeft in deze paragraaf aan: “uiterlijke dingen die eveneens het eigendom en product van andere behoeften en willen zijn, en door de activiteit en arbeid die tussen beide kanten bemiddelen”. Wanneer iemand ingrediënten en de keuken gebruikt om een taart te bakken, dan kunnen anderen deze ingrediënten en keuken niet meer gebruiken. Aan de andere kant kunnen anderen de taart wel gebruiken/consumeren. De objecten (ingrediënten, taart, keuken) “bemiddelen” (objecten/buitenwereld) tussen bijzondere individuen. Omdat alle bijzondere individuen in dezelfde wereld objecten vormgeven en verbruiken, verbinden deze objecten (wereld) mensen met elkaar… ze worden allemaal via het objecten/de objecten/de wereld afhankelijk van elkaar.
Omdat de individuele behoeften puur individueel zijn en simpelweg een “mengel van natuurnoodzakelijkheid en willekeur” (par. 182) zijn, is het belangrijk om op zoek te gaan naar een “redelijke verhouding” in de wereld tussen de mensen en hun omgang met het object/de wereld. Gewoon maar blijven consumeren en bevredigen, is onredelijk en kan tot conflicten leiden. Daarom stelt Hegel dat redelijkheid niet kan zonder verstand. Het verstand en niet de menselijke natuur verzoent alle bijzondere mensen met eigen individuele behoeften met elkaar.

Par. 190
Hier haalt Hegel het “erboven” uitstijgen aan. De mens gebruikt de wereld/objecten om behoeften te bevredigen en is daarmee net als het dier afhankelijk van de wereld om de eigen behoeften te bevredigen. Maar wat de mens nog meer kan is in Platoonse zin te streven naar de universele, Goddelijke ideeën. Deze ideeën overstijgen de wereld en haar objecten. Ze zijn universeel en geheel eigen. Dit zou de “eigen algemeenheid” genoemd kunnen worden. Vanuit deze eigen ideeënwereld ontstaat enerzijds de formule: behoeften x middelen en anderzijds de verstandelijk handeling waarbij iedere behoefte wordt ontleden en onderscheiden in “afzondelijke delen en kanten”. Zo kan iemand de behoefte hebben om een taart te bakken, maar daarvoor moet iemand wel eerst ontleden en onderscheiden welke ingrediënten en middelen (keuken) nodig zijn. Deze verbijzondering van de behoefte (taart bakken) zorgt ervoor dat iemand met behulp van het denken niet zomaar de dierlijke neiging volgt, maar gestructureerd op zoek gaat naar delen die het geheel (taart) realiseren. Iemand heeft dus niet zomaar de behoefte om bevredigd te worden, maar wil graag een taart eten. Een taart is een abstract idee. De taart bestaat nog niet. Om een taart te kunnen eten, moeten talloze stappen worden uitgedacht. Dit is allemaal niet concreet, maar het gevolg van denken, voorstellen en abstractie.

Par. 191
In deze paragraaf gebruikt Hegel het concept verfijning. Het denken, voorstellen en beoordelen als verstandelijke handeling gaat oneindig lang door en blijft creëren, denken, voorstellen en beoordelen tot in de meest verfijnde details.

Par. 192
Het abstract uitdenken van stappen om tot het doel bevrediging te komen resulteert in twee dingen: 1. een concreet object (taart) die door anderen in de wereld vanaf het moment dat het concreet is ook daadwerkelijk bestaat. Anderen zien dat jij een taart gemaakt hebt, 2. het stappenplan, de abstracte manier van denken over het behalen van het doel, wordt een “gespreksonderwerp” tussen alle bijzondere individuen in de wereld. Men gaat uitwisselen en komt op een gegeven moment tot een gedeelde, rationele “manier van doel”/”manier van vorm geven”. Oftewel: in Nederland bakken we een taart zus en zo, via dit stappenplan, etc.

Par. 193
Hier ontstaat een dialectiek… tweezijdigheid. Enerzijds ontstaat er een algemene (abstracte) manier van doen die alle bijzondere mensen kunnen nadoen en anderzijds zorgt deze algemene manier van doen er ook voor dan mensen bijzonder kunnen zijn. Bijzondere mensen kunnen, omdat er een algemene manier van doen is, ervoor kiezen om op een andere en dus bijzondere manier de taart te bakken. Om iets bijzonders te kunnen bakken, moet ook duidelijk zijn van algemeen en daarmee niet bijzonder is. Om aan de andere kant iets algemeens te kunnen bakken, moet ook duidelijk zijn wat het algemene allemaal niet is (bijzonder).

De Duitse dichter Goethe zei ooit eens: In de beperking toont zich de meester. Hegel is een tijdgenoot in de nadagen van Goethe. Op pagina 405 (laatste regels rode tekst) wordt Hegels vrijheidsbegrip in lijn met deze dichtregel uitgewerkt: “Vrijheid ligt alleen in de reflectie van de geest in zichzelf, in zijn onderscheiding van het natuurlijke en in zijn reflectie op de natuur“. Vrijheid is niet zomaar een beetje kiezen tussen optie a of b. Vrijheid is reflectie! Reflectie in de Kierkegaadse wijze als introspectie… het reflecteren op het eigen denken en het systematisch in abstracte termen stappen ontwikkelen. Omdat de mens kan reflecteren op het eigen handelen en in abstracte termen kan ordenen en systematiseren (rationaliseren) is de mens niet louter een slaaf van zijn of haar natuur. De mens kan reflecterend tot een abstract idee komen tegen zijn of haar natuur in (denk bijvoorbeeld aan het geven van het eigen leven omdat iemand ergens in gelooft… dat geloof bestaat concreet niet in de wereld… het is abstractie). Daarnaast richt reflectie zich niet alleen op het innerlijke (introspectie), maar ook op het uiterlijke (de wereld/natuur/object).

Par. 195
Met formeel lijkt Hegel te refereren naar “vorm” en specifiek het vorm-geven aan… het creëren/systematiseren/ordenen/etc. Het bijzondere blijft geheel eigen, maar het is de reflecterende mens die vorm geeft aan het bijzondere. Dit de bijzondere behoefte (stapsgewijs en systematisch) vertaalt naar concrete objecten die deze behoefte kunnen bevredigen.
Hegel geeft wederom het dialectische karakter aan van het vorm-geven/het formele. Enerzijds resulteert de verfijning en het blijven vorm-geven (Hegel noemt dit “vrije wil“!) aan de wereld door het ontwikkelen van objecten met behulp van materie voor steeds meer luxe. Anderzijds biedt materie (de wereld) weerstand. De middelen en objecten zijn wellicht het product van de (vormgevende) vrije wil, maar opgebouwd uit materie en deze materie ontwikkelt en verandert door de tijd heen de middelen en objecten. De materie biedt weerstand! (Waardoor dus de mens weer aangezet wordt tot (her)ontwikkelen en creëren en dus het inzetten van vrij wil!)

Par. 196
Arbeid is niet louter een menselijke handeling. Arbeid is ook geen onderdeel van de natuur. Arbeid is de bemiddeling tussen de persoonlijke behoeften en de middelen die uit de natuur voortkomen. Het verschil tussen middel en materie maakt wellicht het een en ander duidelijk. Een middel is een instrument (voortbrengsel) dat door de mens is vormgegeven. Hiervoor een materie nodig. Een instrument bestaat uit materie, maar materie is niet altijd een instrument. Een instrument heeft altijd een doel voor een mens. Een hamer is voor een mens functioneel, maar niet zozeer voor een vlieg of een vogel. In ieder instrument, ligt een door de mens bepaald doel. Een mens onttrekt materie uit de wereld om hiervan een middel/instrument te maken. Met die object/instrument kan de mens door middel van handelen de eigen behoeftes bevredigen… Deze handeling/brug tussen instrument/object en eigen behoeftes is arbeid.

38. De kandidaten kunnen uitleggen wat Hegel verstaat onder theoretische en praktische vorming door het arbeidsproces, waarbij met name aandacht
wordt besteed aan de subjectieve en objectieve kant ervan. Ze kunnen daarbij uitleggen dat deze vorming samenhangt met arbeidsdeling, productiviteit en automatisering.

Par. 197
Hegel onderscheidt theoretische vorming en praktische vorming.
Theoretische vorming komt voort uit het voorstellingsvermogen en het vermogen om bepaalde zaken in abstracte ideeën te vatten (zie par. 190). In lijn met de mogelijkheidsvoorwaarden van Kant (ruimte, tijd, vorm, etc.) gaat het niet alleen om het vatten van (complexe) ideeën, maar ook om ideeën met elkaar te verbinden tot nieuwe complexe ideeën. Het verbinden is een werkwoord. In tijd en ruimte kan de mens bewegen en kunnen ideeën ook bewegen en met elkaar verbonden worden. Heel simpel. Wanneer er geen tijd en ruimte zou bestaan, zou niemand iets kunnen doen, laat staan arbeid verrichten en ideeën verbinden. Tijd en ruimte maken het mogelijk om ideeën te verbinden en nieuwe theorieën te vormen (verbinden en vormen zijn beide werkwoorden die alleen gedaan kunnen worden als hiervoor dus ruimte en tijd is 🙂 ).
Cruciaal voor Hegel is taal! Het blijven vormgeven en verbinden van complexe ideeën zou niet ontwikkelen, wanneer er geen plek (boek/internet) is met een methode (schrift).
Praktische vorming betreft het “met iets bezig zijn” (p. 406) als bemiddeling tot de individuele behoefte en de begrenzing (beperking) van materiaal en anderen in de wereld.

p. 198
Abstractie = specificering (van middelen en behoeften). Dit leidt tot specifiekere productie, arbeidsdeling (concreet in de gezamenlijke wereld/gemeenschap). Arbeidsdeling zorgt voor eenvoudigere taken en specifieke ontwikkeling van vaardigheden en meer productie (lijkt op Adam Smiths voorbeeld van de speldenmaker). Deze abstractie van vaardigheden en productie typeert de wederzijdse betrekking en afhankelijkheid van mensen in de wereld. Belangrijk is te begrijpen dat abstractie leidt tot specificering van produceren. Produceren is een onderdeel van werk. Hoe systematischer en abstracter het produceren, hoe mechanischer de wereld wordt vormgegeven, hoe dichter we bij een abstracte wereld als machine/automaat geraken.

Lader Bezig met laden…
EAD logo Duurt het te lang?

Opnieuw laden Laad het document opnieuw
| Open Openen in nieuwe tab

Download [1.60 MB]

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

2 + 1 =