Scepticisme – par. 2.1+2.2 + 2.3 – antwoorden

Een niet onderzochte les is het niet waard gegeven te worden.

Scepticisme – par. 2.1+2.2 + 2.3 – antwoorden

  1. Waar staat het metafysisch scepticisme voor?

Metafysica is de stroming/studie binnen de filosofie die zich bezighoudt met alles dat vooraf of voorbij (meta) gaat aan de natuur (fysica). Dit is een enorme complexe studie. Wat gaat vooraf aan de natuur (fysica)? God? Taal? Ruimte en tijd? Geest? Idee? Cultuur? Willen we de natuur kunnen begrijpen, zullen we wellicht inzicht moeten verschaffen in alles wat vooraf gaat aan de natuur. Voor veel natuurwetenschappers (natuurkundigen, biologen, scheikundigen) is metafysica iets onzinnigs. Er gaat niets vooraf aan de natuur. Alles wat we weten is natuur.

  1. Wat is volgens Immanuel Kant het schandaal van de filosofie?

Dat de filosofie nog steeds geen fundament heeft weten te vinden voor waarheid.

  1. Wat is naïef realisme en hoe verhoudt het naïef realisme zich t.o.v. het standpunt van de waarnemer?

Naïef realisme gaat uit dat de wereld buiten de mens bestaat (realisme) en a. houdt nauwelijks tot geen rekening met de positie van de waarnemer zelf en b. het gegeven dat de waarnemer zich kan vergissen (fantasie/illusies -> zie ook Hume en Descartes).

a. De positie (sociaal, in de wereld, aangeboren eigenschappen, cultureel, zintuiglijk (wat als iemand minder goed kan horen bijvoorbeeld) is bepalend hoe de wereld (realisme) wordt waargenomen. Het is naïef te denken dat de positie van de waarnemer geen rol speelt.

b. De waarnemer zich vol met ideeën, vooroordelen, illusies, etc. die niet zelden “gewoon” voor waar worden aangenomen en veelal ook als volstrekt vanzelfsprekend worden beschouwd door de waarnemer zijn.

  1. In hoeverre is het standpunt van de waarnemer problematisch als het gaat om het met zekerheid stellen dat de zintuiglijke ervaring geen illusie of hallucinatie is?

De vraag is of de waarnemer ooit buiten zichzelf kan treden en objectief naar de eigen illusies/ideeën kan kijken om zo “De waarheid” te kunnen vinden los van de eigen fantasieën. Stel je een leerling voor in een klaslokaal. Kan de leerling in het klaslokaal ooit een objectief beeld vormen over de school als geheel. In-het-klaslokaal is het onmogelijk om objectief, als buitenstaander, naar de school van buitenaf te kijken. Dit geldt in bredere zin wellicht ook voor de wereld als geheel (realisme).

  1. Er zijn drie soorten gedachte-experimenten: tegenfeitelijk, conceptueel en evaluatief (lees: pagina 39+40 uit hvvdt). Geef antwoord op de volgende drie vragen.
    Een tegenfeitelijk gedachte-experiment zou de volgende vraag stellen: Op zoek naar het ideale onderwijssysteem. Hoe verloopt deze zoektocht naar het ideale systeem wanneer er alleen maar naar de waarneembare werkelijkheid zou worden gekeken?
    Dan zouden concepten als gepersonaliseerd leren nooit worden opgepikt, omdat dergelijke concepten niet concreet waarneembaar zijn. Echter, deze nadruk op alleen het concrete als tegenfeitelijk gedachte-experiment t.o.v. de nadruk op het concrete een abstracte is m.i. een verarming van wat het kan betekenen om mens te zijn. Een mens met concrete wensen, maar wel gekoppeld aan abstracte waarden die met andere mensen besproken en gedeeld kunnen worden en van waaruit mensen met elkaar kunnen groeien.

    Een conceptueel gedachte-experiment zou de volgende vraag stellen: Hoe ziet een school eruit waar leerlingen en leraren rekening houden met de waarneembare werkelijkheid enerzijds maar ook de dreiging en bewustwording van een mogelijk naïef realisme?
    Bij een conceptueel gedachte-experiment schets je een “Hoe-vraag” om vervolgens gebruik te maken van de verbeelding en de vraag te beantwoorden. Punt a. Positie van de waarnemer. Het is zeer de vraag of leerlingen en leraren in staat zijn om, in-de-onderwijswereld, een objectief standpunt in te nemen over de onderwijswereld. Leraren en leerlingen en ouders zijn geworden/gesitueerd in-de-wereld, gewend aan een positie/mening over onderwijs en dus ook over onderwijs op het Udens College. Dit kan problematisch zijn als nieuwe oplossingen noodzakelijk zijn voor bestaande, reële problemen. Punt b. Illusies/fantasieën. Leraren en leerlingen beschikken over veel fantasie over hoe het onderwijs eruit ziet. Niet zelden gaan hier geen concrete waarnemingen en (onderzoeks)resultaten aan vooraf.
    (Vandaar dat het thema boundary crossing op de agenda’s komt te staan van het onderwijs… vanuit nieuwe werelden (IT, filosofie, economie, technologie, etc.) kunnen nieuwe ideeën het onderwijs verrijken. En zelfs docenten kunnen naast docent zijn ook een baan buiten het onderwijs hebben. Zie ook: www.hybridedocent.nl).

    Een evaluatief gedachte-experiment: Wat zou jij doen en wenselijk vinden als je jouw ideale school zou mogen oprichten en je op zoek moet gaan naar het beste onderwijs?
    Hier wordt een morele vraag gesteld: Wat is het goede om te doen? Hier gaat het om mensbeelden en doelstellingen. Verschillen in mensbeelden worden zo duidelijk. Sommigen vinden dat alles doelgericht moet leiden tot een diploma, maar anderen hebben het over de persoonlijke ontwikkeling van het kind in relatie met andere kinderen en docenten. De een vindt dat leren een persoonlijk iets is en de ander stelt dat leren een sociaal proces is. Hier zijn waarom-vragen ook belangrijk om in dialoog met anderen antwoorden te vinden. Juist deze vragen over goed en fout zijn heel moeilijk te beantwoorden.

  2. Leg uit waarom, bij Locke, het idee van een Tabula Rasa niet op gespannen voet staat met de aangeboren vermogens. Verwerk in je antwoord het begrip innate knowledge.

    Een mens kan het vermogen hebben om te leren praten en kennis te vergaren, maar daarmee bezit de mens nog geen taal of kennis. De mens heeft vermogens en potentie, maar is nog steeds een onbeschreven blad (Tabula Rasa).

  3. Wat is het verschil tussen primaire en secundaire eigenschappen. Kun je een voorbeeld geven a.d.h.v. een object?
    Primaire eigenschappen zijn eigenschappen die een object “bezit”. Een stoel heeft massa, vorm.
    Secundaire eigenschappen zijn dispositionele eigenschappen. Ze worden pas een eigenschap vanuit de positie van de waarnemer. Een banaan heeft als eigenschap zoet of geel omdat de waarnemer op een bepaalde manier proeft of ziet.
  4. Geef een definitie van het begrip indirect realisme.

    Realisme: De wereld bestaat buiten de mens.
    Indirect: deze wereld nemen we via onze zintuigen/geest (indirect) waar.

  5. Zoek op en leg uit wat het verschil is tussen inductie, deductie en abductie.
    Inductie: van waarneming naar theorie
    Deductie: van theorie naar waarneming
    Abductie: van zoveel mogelijke waarnemingen naar een mogelijke theorie/verklaring
    Creatieve abductie: van zoveel mogelijke waarnemingen op een creatieve wijze “de best mogelijke verklaring” (Inference to the best explanation) IBE) vinden.
  6. Wat zijn dispositionele eigenschappen? Kun je een aantal voorbeelden noemen?
    Geelheid en zoetheid.
  7. Wat bedoelde Berkeley met zijn uitspraak Esse Est Percipi?
    Iets bestaat pas als het wordt waargenomen. Letterlijk: zijn is waargenomen worden.
  8. Welke filosofische kritiek kun je inbrengen tegen het solipsisme?
    Solipsisme is de filosofische stroming dat het enige wat bestaat het gevolg is van de eigen waarneming. Zelfs andere mensen bestaat alleen binnen de eigen waarneming. Kritiek: hoe komt het dan dat mensen telkens weer opnieuw structuur (taal, namen, gevoelens) ervaren wanneer ze opnieuw alles waarnemen? En is de theorie van het solipsisme zelf niet het gevolg van het feit dat we als mensen met elkaar zodanig opgroeien dat we deze theorie kunnen formuleren?
  9. Waar staat subjectief idealisme en objectief idealisme voor?
    Subjectief idealisme: De wereld bestaat alleen in MIJN geest (subject).
    Objectief idealisme: De wereld die alleen bestaat in MIJN geest, heeft structuur. Deze structuur is van bovenaf ingegeven door God, de objectieve geest.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

13 − 12 =