Ethiek – par. 2.2

Een niet onderzochte les is het niet waard gegeven te worden.

Ethiek – par. 2.2

Het consequentialisme

Het consequentialisme (of gevolgenethiek) is een stroming in de ethiek waarbij het ethisch juist handelen gekenmerkt wordt door een goed resultaat van ons handelen. Nog simpeler: is het gevolg goed, dan is de handeling goed.

Moreel goede daden worden opgevat als daden waarmee de belangen van anderen behartigd worden en waarvan zij gelukkiger worden. Een ethische theorie die geformuleerd wordt in termen van gevolgen en doelen, heet dus een consequentialistische of teleologische theorie (het Griekse woord telos betekent ‘doel’).

Consequentialisme staat zowel tegenover deontologische ethische theorieën, die juist of fout afleiden uit de aard van de daad zelf (niet van het gevolg), als de deugdethische theorieën die eerder kijkt naar de aard van degene die handelt dan naar de aard of de gevolgen van de daad.

Een belangrijk voorbeeld van een consequentialistische theorie is het utilisme (ofwel – de Engelse variant) het utilitarisme) (het Latijnse woord utilis betekent ‘nut’). Volgens het utilisme wordt de juistheid van ons handelen bepaald door de goede of slechte nuttige gevolgen van die handelingen. Bij gevolgenethiek gaat het er niet om wat je doet, maar om waar je uitkomt. Je hebt een doel en daar ga je voor, maakt niet uit hoe.

Belangrijk:         het consequentialisme is dus voorwaardelijk: niets is op zich a priori goed of fout, alles hangt af van de omstandigheden! Realiseer je goed dat ‘het grootste geluk voor de grootste groep’ dus altijd een nauwkeurig en weloverwogen afwegen inhoudt (het is wat negatief benoemd een ‘ethiek van rekensommen’) en zéker niet een of andere vorm van egocentrisme is!

In de meest gangbare opvatting van het utilisme wordt onder ‘goede gevolgen’ geluk verstaan, en onder ‘slechte gevolgen’ ongeluk. Dit heet geluksutilisme. Het moreel goede hierbij is de maximalisatie van geluk. Omdat iedereen zich iets anders voorstelt bij geluk, kiezen sommigen ervoor om als criterium van geluk niet het geluk zelf van mensen te nemen, maar de voorkeuren die zij hebben. Dit heet voorkeursutilisme. Een voordeel hiervan is dat we niet hoeven te bepalen wat voor een ander ‘geluk’ is.

Een voordeel     is dat het een duidelijk criterium geeft om te kunnen beoordelen wat moreel goed is: het handvat is immers: wat is het grootste geluk voor de grootste groep?

Een nadeel is dat het alleen de gevolgen zijn die een handeling moreel goed maken. In het dagelijks leven hebben morele regels (bij uitbreiding wetten, gedragsregels, …) minstens een even grote morele autoriteit. Velen zijn geneigd om bepaalde morele regels als dwingender te ervaren dan de mogelijke gevolgen van een daad. De consequentialisten pareerden deze kritiek door een regelutilitarisme uit te werken.

De hedonistische calculus is een rekenmethode waarmee pijn en plezier wordt afgewogen om te zien of de handeling goed is.

Het utiliteitsprincipe: er moet gestreefd worden naar het grootste geluk voor het grootste aantal mensen.

Naast morele regels, hebben consequentialisten het ook moeilijk met de morele kwalificatie van deugden, beloften, intenties of rechten. Sommigen menen ook dat een daad een intrinsieke morele waarde kan hebben.

Consequentialisten schuiven dit alles aan de kant en kijken enkel nog naar de gevolgen van een daad. Bovendien is het consequentialisme en meer bepaald het utilitarisme vaak bekritiseerd omwille van haar morele calculus. Critici beweren dat ethisch handelen iets anders veronderstelt dan het optellen van de morele kwaliteit van de gevolgen. Een negatieve kwalificatie is dan ‘een ethiek van rekensommen’.

Bovendien is deze “berekening” in praktijk haast niet uitvoerbaar. Daarmee hangt samen dat het consequentialisme geen praktische richtlijnen geeft over hoe de mens zou moeten handelen in morele (dilemma) situaties.

Toch lijkt precies dit de bedoeling van elke ethische theorie.

De belangrijkste filosofische auteurs binnen de gevolgenethiek zijn Jeremy Bentham, John Stuart Mill en Henry Sidgwick. We gaan nog wat nader op de gevolgenethiek in. Hoe wéég je nu? Hoe kun je verschillende soorten geluk wegen? Het is toch onmogelijk om een avondje bioscoop wegen met het eten van een hamburger? En is mijn vakantie naar Toscane 1,2 of misschien wel 1,3 meer gelukopbrengend dan jouw vakantie naar Luxemburg? Een goede fles wijn 3,2 meer dan een Pepsi?

Dat lijken logische vragen, maar de antwoorden heb je zelf al. Als een bepaald bedrag per maand te besteden hebt, verdeel je dat ook. Stel je hebt 30 euro zakgeld, dan verdeel je dat tussen het kijken naar een film en het eten van een hamburger zodanig dat die verdeling jou optimaal gelukkig maakt.

Bovendien: Mill verdeelt verlangens in in ‘hogere’ en in ‘lagere’ verlangens. Zo vindt hij de geestelijke verlangens hoger en daarmee zwaarder wegend dan de lichamelijk verlangens. Dus het genieten van een mooie Mozartsonate is van een hogere orde en meer waard dan het genieten van een kroket.

Een voorbeeld: tien jaar geleden vond jij (de meisjes zeker) K3 het hoogtepunt van het muzikale kunnen; vijf jaar geleden (zeker de jongens) vormde friet met veel mayo het hoogtepunt op culinair gebied. Als je toen gevraagd was of je er voor wilde tekenen dat deze voorkeuren de rest van je leven zo zouden blijven , had je waarschijnlijk geweigerd. En terecht: je mag er van uitgaan dat je groeit tijdens je leven, dat je smaak evolueert.

Zonder een oordeel uit te spreken: volwassenen die een Big Mac het lekkerste vinden wat er is, zijn te vergelijken met vrouwen van 40 die naar een concert van K3 gaan. Beetje sneu. Toch?

Kortom: er zijn hogere en lagere verlangens en dat de mens daarin groeit, blijkt wel uit het feit dat niemand terug wil: niemand wil toch meer dat K3 de muzikale smaak is die hij of zij wil hebben als men eenmaal een ontwikkeling heeft doorgemaakt?

Als je dat weet, vind je dan ook niet dat het een teken van wantrouwen t.o.v. jezelf is ervan uit te gaan dat je huidige voorkeuren en smaken eeuwig (nou ja: je levenlang) zo zullen blijven? (realiseer je dat ook eens als je overweegt een plakplaatje op je lichaam te laten zetten dat er de rest van je leven blijft zitten!)

Zo gezien kun je dus hogere en lagere verlangens ook wegen. Niet iedereen zal op ieder vlak van het menselijk leven even ver groeien, er zullen verschillen blijven, en het is niet gezegd dat iedereen bij Mozart, Palladio, Satie, een Grand Cru, Het Nationaal Ballet en Kant zal uitkomen. Bitterballen kunnen lekker blijven, Frans Bauer ook!

Opdracht:

Lees de tekst op pagina 7, all along the way, en maak een samenvatting of markeer de belangrijkste passages.

Chinees verkoopt nier voor iPad

iPad
karola riegler photography / Flickr / CC / b-nd //  Toegevoegd: vrijdag 6 apr 2012, 16:56

Een Chinese jongen van 17 heeft een van zijn nieren verkocht en met de opbrengst een iPad en iPhone gekocht, meldt het Chinese staatspersbureau Xinhua. De jongen, van wie alleen de naam Wang bekend is, kreeg bijna 2700 euro voor de nier. Dat is meer dan genoeg om de Apple-gadgets te kunnen kopen. Vijf mensen zijn inmiddels aangeklaagd voor mishandeling van de jongen, waaronder de chirurg die de operatie deed. Volgens Xinhua kregen de vijf zo’n 25.000 euro voor de nier. De handel in menselijke organen is in China sinds 2007 verboden. Het Openbaar Ministerie zegt tegen Xinhua dat het niet goed gaat met de jongen: Wang heeft last van nierfalen.”

Enkele kritiekpunten op het consequentialisme

  1. Als je de hedonistische calculus wil toepassen weeg je hoeveelheden geluk of pijn. Maar hoe meet je een hoeveelheid geluk of pijn? Met andere woorden: hoe is een kwalitatief gegeven als geluk of pijn te kwantificeren (in cijfers uit te drukken)? Als je dit niet goed kunt beantwoorden dan werkt de hedonistische calculus niet goed.
  2. Je weet vaak pas na de handeling of de handeling goed uitpakt. Je weet dan ook pas vaak achteraf of je goed gekozen hebt. Hoe bepaal je dan wat je moet doen?
  3. De meerderheid wint het altijd van de minderheid. Met andere woorden, er wordt geen rekening gehouden met de minderheid.
  4. Het gaat tegen je intuïtie in om nooit naar de handeling te kijken en alleen maar naar het gevolg. Als je als uitgangspunt neemt ‘Het doel heiligt de middelen’, dan is in principe elke handeling toegestaan, dus ook de meest verschrikkelijke dingen. Als het gevolg maar voldoende geluk oplevert dan is moord of verkrachting ook toegestaan.
  5. De naturalistische drogreden (de is-ought fallacy). Is het zo dat als iets geluk oplevert het dan daarom ook goed is? De utilisten zeggen van wel. Maar dan verwar je een stand van zaken met hoe het behoort te zijn. Geluk ervaren is een feit, maar maakt een feit een handeling goed? Uit wat is, volgt niet hoe het behoort te zijn. Uit het feit dat er een boom in het park groeit, volgt niet logisch dat dat dan ook goed is! Uit descriptie volgt geen prescriptie.

Opdracht 1        Leg uit waarom het consequentialisme ook wel een ‘koude’ ethiek genoemd wordt.

___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ .

Opdracht 2        Geef twee voorbeelden waarmee je de nadelen van het consequentialisme goed kunt illustreren:

  1. ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________
  2. ____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 3        Hoe consequentialistisch ben jij?

_______________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ .

Opdracht 4        Stel jij hebt een goede vriend; helaas krijgt deze een ongeluk waarbij hij in een coma terecht is gekomen. Je bent wel een keer op bezoek gegaan, maar je kunt net zo goed een stoel wegzetten, want horen, zien of voelen doet hij niets. Wat doe je consequentialistisch geredeneerd?

________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 5        Lees het volgende bericht:

Londen. Een machinist op de drukke lijn Londen-Manchester heeft vorige week de woede van het publiek op de hals gehaald door een overreden vrouw van 76 jaar tussen de twee lijnen – weliswaar met een deken over het dode lichaam en een wachter erbij – te laten liggen opdat de treinen in de spits konden doorrijden; pas na 2 uur werd het lichaam opgehaald.

De man verdedigde zijn beslissing met de mededeling dat door zijn actie 32 treinen die zeer bezet waren – het was spits – ongehinderd konden doorrijden; de claims voor het te laat vertrekken / arriveren die de spoorwegen in Engeland boven het hoofd zouden hangen (ook daar zijn de spoorwegen geprivatiseerd) zouden torenhoog zijn.

Een onderzoek wordt gestart.   

Reageer als consequentialist hierop.

____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 6        Lees de volgende casus

Stel je eens voor dat een terrorist een bom in een winkelcentrum heeft geplaatst. Er zijn hier duizenden en duizenden mensen aan het winkelen.

De man wordt gelukkig opgepakt terwijl hij het centrum verlaat, maar wil absoluut niet vertellen waar de bom ligt. Wel zegt hij dat de bom binnen een half uur zal afgaan.

Omdat het winkelcentrum enorm groot is, heeft de politie niet genoeg tijd om het gebouw te ontruimen. De beste oplossing is om de bom ter plekke te demonteren. Helaas zwijgt de terrorist in alle talen. Misschien gaat hij wél praten als hij gemarteld wordt. Vind je dat je deze man mag martelen om de levens van de winkelende mensen te redden?

___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ .

Opdracht 7        Stel we hebben goede redenen om aan te nemen dat iemand een terrorist zal worden. Hebben we het recht hem achter slot en grendel op te bergen, ook al heeft hij nog niets gedaan maar zal hij wel iets gaan doen?

____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Spotprent van J.S. Mill

Opdracht 8        Stel ik heb een vreselijke ziekte, erg besmettelijk ook en vooral; dodelijk. Ik weiger me te laten behandelen, ik wil nog even genieten van het leven. Over een aantal dagen worden de symptomen van mijn ziekte duidelijk en zal ik mensen gaan besmetten. Vind je dat er ‘iets’ met dwang moet gebeuren met mij?

____________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________

Opdracht 9        Kijk nog eens naar de opdracht vóór de vorige. Ben je het nog steeds eens met je antwoord?

___________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________________ .

Geluk along the way

John Stuart Mill over opvoeding

Door: Erno Eskens

Plat vermaak of intellectueel vermaak. Het is om het even, stelde Bentham. Vermaak is vermaak. John Stuart Mill oordeelt anders: het ene geluk is het ander niet. Het relaas van een made man die het streven naar persoonlijk geluk uit zijn hoofd zette en gelukkig werd.

Het programma Teletubbies is wereldwijd een succes. Van Amerika tot ver in China kijken miljoenen peuters dagelijks naar de vier poppetjes die, van nature toegerust met antennes op het hoofd, figureren in een lichtvoetige peutershow. De Teletubbies doen niets. En daarbij praten ze niet, ze brabbelen. Hun kabbel- en brabbelbestaan bestaat uit louter vermaak. Plichten kennen de Teletubbies niet. Kijken naar de antennewezentjes maken de kids gelukkig volgens Anne Wood, maker van Teletubbies, en ‘kinderen hebben het recht het naar hun zin te hebben’. Ook de kinderen in Nederland en Vlaanderen kunnen de avonturen volgen. Zonder ondertiteling.
John Stuart Mill (1806-1873) bracht zijn peuterdagen door met een ongelooflijke stapel boeken. Zijn vader, die de opvoeding in eigen hand hield, leerde hem op zijn derde Grieks. Op zijn achtste had Mill zes dialogen van Plato, het complete werk van Herodotes, Xenophon, hoofdstukken uit Diogenes Laërtius en Aristoteles’ Retorica gelezen. En dat alles ‘met groot plezier’ schrijft Mill in zijn Autobiography. Op zijn achtste begon hij aan het Latijn en differentiaalrekening.
Vervolgens werden alle wetenschappelijke disciplines afgewerkt, waarbij Mill opmerkt dat hij op zijn twaalfde alle bekende drogredenen wist te ontmaskeren en zich de basisprincipes van de logica eigen had gemaakt. Mills eerste boek schreef hij toen hij veertien was. ‘En als ik nu van nature bijzonder snel van begrip was, of een zeer accuraat en goed geheugen had…’ Maar nee. ‘Wat de natuurlijke aanleg betreft, scoor ik lager dan gemiddeld. Wat ik kon, is voor iedere gezonde jongen of meisje zeker haalbaar.’ Na ’een volledige cursus politieke economie’ verhuisde Mill als jonge puber naar Frankrijk om filosofie te studeren. In die studie was hij zo succesvol dat hij op zijn zeventiende aan het hoofd stond van een vereniging rondom zijn eigen filosofie.

Slechte gewoonten
Mills vader – de filosoof, historicus en econoom James Mill – was een autoritaire en ongeduldige man die zijn zoon verre hield van gemakkelijk Teletubbiesvermaak. Soms werd de kinderziel misschien een tikje overbelast, maar Mill concludeert: ‘een peuter die nooit iets hoeft te doen wat zijn vermogens overstijgt, zal nooit alles doen wat hij kan.’ Vader Mill daagde zijn zoon intellectueel uit, liet hem zelf de wereld ontdekken en stuurde alleen een beetje bij door op het juiste moment de juiste informatie aan te reiken. Geen passieve veelweterij, feiten stampen bleef de peuter bespaard. De zone van de naaste ontwikkeling heet dat in hedendaagse pedagogische termen. ‘Alles wat je door te denken zou kunnen ontdekken, liet hij mij ook zelf ontdekken. En alleen als ik het echt niet wist, vertelde hij het me.’ Al met al ‘a happy childhood’: ‘Ik beleefde enorm veel plezier aan allerlei gedachte-experimenten’ en ieder nieuw boek bracht ‘grote vreugde’, ‘nieuw plezier’, ‘slim vermaak’, ‘sensaties zoals ik die nog niet hoeveelheden eerder beleefde’. John Stuart Mill was gelukkig. Daarin verschilde hij niet van de gelukkige kijkbuiskinderen van nu. Alleen had Mill zich wat kennis en een paar vaardigheden eigen gemaakt die hem zijn hele leven geluk schonken in ‘a continued mental progress’.

Geluk. In huize Mill werd er veel over gefilosofeerd. Dat was onvermijdelijk omdat de Mills in een huis woonden dat de Engelse filosoof Sir Jeremy Bentham (1748-1832) ze cadeau had gedaan. De eigenzinnige Bentham had een simpele regel van Epicurus (341-270 v. Chr.) nieuw leven ingeblazen: genot is het hoogste goed; leed is het enige kwaad. Deze regel had hij omgewerkt tot een ware filosofische stroming: het utilisme (of ook utilitarisme). Utility, nut is de hefboom die alle gedachten en acties op een hoger plan tilt. Alles wat tot een toename van genot leidt, is goed en nuttig, doceerde Bentham.
En omgekeerd: alles wat goed en nuttig is, schenkt ons gelukzalig genot. Volgens Bentham is geluk kwantificeerbaar: je kunt al je pleziertjes optellen, en als je er maar voldoende van hebt, ben je gelukkig. Met deze ’hedonistische calculus’ telde Bentham ook hoeveelheden genot en moraal rustig bij elkaar op. Er is geen wezenlijk verschil tussen deze ogenschijnlijk zeer verschillende zaken: moraal is nuttig en doet de mens genieten, en wat de mens doet genieten is moreel in orde.
Voor de ietwat schuchtere Engelsen was de hedonistische calculus a bit of a shock. Werd hier serieus van ze verwacht dat zij de leer van de Anglicaanse kerk, de toneelstukken van Shakespeare, of de etiquette van hun decent civilised behaviour op een hoop gooiden, optelden en beoordeelden op hun nut en hun vermakelijkheid? Bentham was op dit punt ondubbelzinnig: ‘Wanneer de hoeveelheden plezier gelijk zijn, is kinderspel even goed als poëzie.’ Of je nou voldoende Teletubbiesplezier, of voldoende Shakespearegenot krijgt… als het maar voldoende is. Gelukkig te zijn, that’s the question.

Recht op genot
John Stuart Mill onderschreef Benthams filosofie in hoofdlijnen: het komt er inderdaad op aan het genot te vergroten. De slogan van de utilisten – het grootst mogelijke geluk voor zoveel mogelijk mensen – onderschrijft hij van harte. Geluk moet bereikbaar zijn voor alle mannen en vrouwen. Mill was vehement voorstander van emancipatie van alle minderbedeelden en rechtelozen. Ieder mens heeft het recht op een zekere mate van genot en geluk. De idealen van de Franse Revolutie – vrijheid, gelijkheid broederschap – kregen daarmee in huize Mill hun Engelse variant. ‘leder mens heeft het recht op gelijke behandeling’, schrijft hij in Utilitarianism, ’behalve in die gevallen waarin dat, zoals bij misdadigers, sociaal gezien niet gepast is. Alle sociale ongelijkheid die men niet langer als gepast kan beschouwen, moeten wij als “onrechtvaardig” stigmatiseren. Ze moeten ons zo tiranniek voorkomen, dat we ons afvragen waarom we ze ooit getolereerd hebben.’ Het is de taak van de politiek om het recht op geluk handen en voeten te geven. ‘Systemen die dit in twijfel trekken, handelen in hot air en niet in redelijkheid.’
Mill was buitengewoon energiek in zijn politieke strijd voor het groots mogelijke geluk, tot hij zich op een druilerige zondagmiddag een relativerend gedachte-experimentje veroorloofde: ‘Stel je nu eens voor dat al je wensen verwezenlijkt worden; dat al die veranderingen die je zo graag wilde aanbrengen in de instituties en opinies op dit moment gerealiseerd zouden worden: zou het je vreugde en geluk brengen?’ Met tegenzin erkende Mill: ‘Een ellendig antwoord drong zich onweerstaanbaar op: nee! De moed zakte me in de schoenen: het hele fundament onder mijn leven zakte in elkaar. Ik dacht dat al mijn geluk in het najagen van dit doel lag. Maar dat doel had al zijn charme verloren. Hoe kon ik ooit nog enige waarde hechten aan de middelen tot dat doel? Ik had niets meer om voor te leven.’

John Stuart Mill belandde in een depressie die twee jaar duurde. Apathisch mijmerde hij over zijn leven. Niets raakte hem meer. Hij somberde dat zijn opvoeding hem tot ‘a mere reasoning machine’ had gemaakt, een ‘made man’; een politiek debater die zich drukker maakte over het heil van de mensheid dan over zijn eigen emotionele huishouding. Grieks en Latijn en differentiaalrekening waren nuttig en vermakelijk geweest, dat wel, maar hoe zat het met dat andere geluk – lekker voetballen en Teletubbies kijken. Daar had zijn vader hem niet in toe in de gelegenheid gesteld. Hij was weliswaar gelukkig geweest in zijn jeugd, maar hij had dit geluk niet uit zichzelf nagejaagd. Het was hem overkomen. ‘Naar mijn gevoel stond wetenschappelijk vast dat ik een hulpeloze slaaf van vroegere omstandigheden was; alsof mijn karakter – en dat van iedereen eigenlijk – gevormd was door factoren waar ik geen grip op had.’ De ‘hervormer van de wereld’ – zoals Mill zichzelf noemde – besluit zichzelf te hervormen. Hij wil gevoeliger worden, emoties onderzoeken, gedreven zijn door eigen motieven. Hij wil ook het minder intellectualistische geluk leren kennen. Een tijdje luistert hij naar opera’s, leest hij poëzie; zaken waar hij zich tot dan toe niet mee bezig heeft gehouden. Langs die weg kruipt hij uit de put. Geluk is niets anders dan genot, concludeert Mill opnieuw – daarin had Bentham gelijk – maar het ene genot is het ander niet. Je kunt het luisteren naar een opera niet vergelijken met het leren lezen van het Grieks en het Latijn. Daarvoor zijn ze te verschillend. Een mens kan niet alleen toe met intellectueel vermaak. Hij heeft meerdere soorten geluk tegelijkertijd nodig. Er dienen meerdere capaciteiten geactiveerd te worden. Wie alleen intellectueel vermaak koestert, mist het genot van de gevoelens. En wie alleen gevoelens krijgt aangereikt, mist het intellectuele genot.

Quite absurd
Het echte geluk, concludeert Mill, bestaat uit een combinatie van ‘genoegens van het intellect, van de gevoelens en van het voorstellingsvermogen’. De kunst is om een zeker evenwicht te vinden in deze soorten geluk: niet alleen poëzie, kinderspel of differentiaalrekening, maar een prettige mix van dit alles. Bentham stelde dat ieder mens met een voldoende hoeveelheid geluk, of het nou gevoels- of intellectueel geluk is, automatisch gelukkig zou zijn. Mill beslist anders: de hele dag Plato lezen maakt niet gelukkig. De hele dag Teletubbies kijken evenmin.
Een tijdlang probeert hij de ideale mix van geluksgevoelens te bedenken. Misschien 40 procent poëzie, 10 procent platte lol en 40 procent intellectueel vermaak? Hij overweegt dit soort zaken, maar hoe meer hij erover nadenkt, des te ongelukkiger bij wordt. Het werkt niet om het
geluk zo te kwantificeren. Het project wordt ‘quite absurd. Bovendien is er iets fundamenteel fout met de fixatie op het persoonlijk geluk. ‘Stel jezelf de vraag of je gelukkig bent, en je bent het niet meer.’ En dus besluit hij het roer om te gooien. Het heeft geen zin om zo heftig naar
geluk te streven. ‘Geluk kun je alleen bereiken door het niet als hoogste doel na te jagen. Kijk maar naar mensen die gelukkig zijn. Ze zijn niet gefocust op hun geluk. Ze richten zich op andere zaken; op het geluk van hun medemens, op de vooruitgang van de mensheid, op hun
werk of op een andere bezigheid. Ze jagen die dingen niet na om gelukkig te worden, nee ze zien die zaken zelf als het ideale doel. Ze richten zich dus op iets anders en vinden en passant het geluk.’ Geluk kun je alleen ‘along the way’ bereiken, door iets anders te verwerkelijken, te realiseren. Maar waar moet je dan naar streven? Willekeurige doelen? Nee, natuurlijk. Het zo snel mogelijk legen van buurmans portemonnee is bijvoorbeeld geen reële
optie. Daar wordt het leven niet aangenamer door. Voor je het weet zie je steeds blauwe zwaailichten in je achteruitkijkspiegel. Of er staat een razende buurman compleet met geheven wandelstok in je tuin. Het doet jezelf geen goed om dingen na te streven die het geluk van anderen in de weg staan. Het keert zich tegen je en wees eerlijk: eigenlijk wil je in goede harmonie met anderen leven. je kunt dus maar beter een sociaal klimaat scheppen waarin een zekere mate van geluk voor iedereen mogelijk wordt. Dan wordt je eigen leven ook gezelliger.
Mill voegt de daad bij het woord. Om de mogelijkheidsvoorwaarden voor geluk te creëren neemt hij zitting in het Engelse parlement. Daar maakt hij zich sterk voor de vrijheid van meningsuiting, vrijheid van denken en de vrijheid om het leven zo veel mogelijk naar eigen inzicht in te vullen. Hij pleit voor kies- en stemrecht van vrouwen en trekt op met socialistische radicals om een eind te maken aan de uitbuiting van de arbeiders. ln zijn strijd vindt hijzelf en passant weer het geluk. Hij merkt dat zijn vader hem heel aardig heeft geëquipeerd voor het politieke leven en treft tot overmaat van geluk ook nog een intelligente vrouw. ‘Ik was haar leerling’, schrijft hij, en zij was niet alleen een ‘bron van geluk en vooruitgang’, maar ook een ‘inspirer of my best thoughts’. Als hij in 1866 de verkiezingen verliest trekt hij naar Avignon, waar hij ‘het prettige plattelandsleven’ leidt en ‘a continued mental progress’ doormaakt. Hij sterft er in 1873, een gelukkig man.

Lees ook eens: https://www.npo3.nl/brandpuntplus/overbevolking-peter-singer/?fbclid=IwAR2JxV4N_mqwq9lRNiaWuqlXcAUftWZdmEYiW2ZzJmdT1iSLF5uuW1AANtY

Één reactie

  1. Tieme Nooijen schreef:

    1. veel conclusie de uit het consequentialisme voort komen zijn kil en hard emoties hebben binnen deze stroming bijna tot geen effect.
    2. 1 er word geeen rekening gehouden met emotionele waarden
    2- het zijn vaak botte besluiten of handelingen die niet door de maatschappelijke beugel kunnen,ook kunnen de uitkomsten verander per cultuur
    3. ik probeer emotie altijd een grote rol te laten spelen in mijn levenskeuzes nou snap ik dat dat niet altijd werkt en heb dus door de jaren geleerd om bot consequentialistisch te zijn.
    4. je besluit een eind te maken aan zijn leven er is geen praktische reden om hem in leven te houden
    5. als consequentialist kan je zeggen dat er goed s gehandeld er s gekozen voor een praktische meerderheid
    6. als de meerderheid blijft leven is het geoorloofd om deze persoon te martelen
    7. op het begrip van consequentialisme wel het heet meer goede gevolgen als je het wel doet dit zal overigens wel tegen alle redenen van menselijke vrijheid ingaan
    8. ja je bent een gevaar voor de mensheid en je besluiten gaan tegen de menselijke veiligheid in deze situatie word er gevraagd om botte mens onterende handelingen niet om emotionele waarden.
    9. ja

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *

zestien − 3 =