Vanaf welk moment in de geschiedenis verschijnt het begrip “bewustzijn”?
Wat wordt er bedoeld met de mens “(…) met een soort innerlijk besef”? (p. 22)
Wat is een dualist in de filosofie? – Analyseer de uitspraak “Lichamelijk was ze helemaal hersteld, maar geestelijk was ze gebroken” (p. 23). Leg uit in hoeverre het mogelijk is om over de mens te praten met twee afzonderlijke eigenschappen: lichamelijke en geestelijke.
Leg uit waardoor Plato’s nadruk op het verschil tussen het tastbare, concrete en individuele enerzijds en het algemene anderzijds als de oorsprong van het dualisme kan worden beschouwd.
Hoe werkt Plato in zijn allegorie van de grot (Plato’s Cave (animated version) – YouTube) stapsgewijs de weg van de schaduwen naar het universele Goddelijke uit? Probeer minstens tot 10 stappen te komen. – Neem een concreet voorbeeld uit jouw eigen leven en pas de tien stappen toe.
Wat is het verschil tussen enerzijds kennen in termen van “bekend zijn met” en anderzijds kennen in termen van “weten”. Leg dit verschil uit door uit te leggen hoe mensen bekend kunnen zijn met (het fenomeen) God enerzijds en anderzijds weten van zijn bestaan en Zijn Woord.
Leg uit, aan de hand van Plato’s Grot, wat het verband is tussen enerzijds hemel en aarde en anderzijds de grot en de Goddelijke wereld.
In hoeverre is zoiets als hoop een teken dat mensen vanuit de Grot altijd de hoop hebben om de Goddelijke wereld te bereiken?
Descartes probeerde in zijn tijd de mens en daarmee de moraliteit en de menselijke vrijheid en vrijheid van denken te redden van de opkomst van de natuurwetenschappen en haar objectiverende methode en bijbehorend mechanistisch wereldbeeld. – Leg uit hoe Descartes van drie stappen van buiten naar binnen gaat en vanuit cogito ergu sum weer van binnen naar buiten gaat. (Zie de eerder genoemde powerpoint (vanaf. pagina 13)) – Waar kan er volgens Descartes niet aan getwijfeld worden? Waarom was het belangrijk om de mens te redden van de opkomende natuurwetenschap? Welke ethische consequentie heeft een wereld waarbij de mens niet meer te redden is van de opkomende natuurwetenschap en haar methodieken? – Hoe onderscheidt Descartes vanuit de “aard van het denken” (p. 26), het geestelijke, van het lichaam en haar mechanistische wereldbeeld? – In hoeverre is Descartes hierin geslaagd? Zie de powerpoint. Is hij een bulldozer van twijfel of poneert hij een cirkelredenering die niet op kan blijven gaan (er kan niet getwijfeld worden aan het feit dat er wordt getwijfeld).
Wat is belichaamde cognitie? Definieer het concept.
Waardoor staat de filosofie van de belichaamde cognitie op gespannen voet met het dualisme van Descartes?
Welke karikatuur wordt vaak gemaakt van Decartes’ dualisme?
In hoeverre is deze karikatuur volgens jou terecht? – Verwerk in je antwoord Descartes’ nadruk op de verstrengeling van lichaam en geest (p. 28). – Wat wordt er bedoeld met het gegeven dat “de manier waarop ruimtelijk objecten op elkaar inwerken, (niets heeft te maken met) het verband tussen de twee” (p. 28 & p. 29). Leg uit wat het verband volgens Descartes dus niet is tussen lichaam en geest.
In de bekende pil-scene in de film “The Matrix” krijgt de hoofdrolspeler Neo de keuze om de rode pil (de zoektocht naar waarheid) of de blauwe pil (in de spreekwoordelijke grot) te nemen. Toch is dit problematisch. Neo zit in de tastbare wereld en daarin kan hij een tastbare, concrete (lichamelijk) pil pakken die leidt tot de werkelijke wereld. Of andersom hij zit een in nepwereld (The Matrix) en met de rode pil (een product van de nepwereld) kan hij naar de echte wereld. Dit is problematisch. Kun je iets in wereld X creëren als brug naar een totaal andere wereld? Descartes haalt de pijnappelklier aan. Een onderdeel in het brein dat fysiek aanwezig is en dat hij aanwijst als de plek waarin lichaam en geest elkaar ontmoeten. De pil lijkt op een bepaalde manier op Descartes’ brugfunctie van de “pijnappelklier” tussen geest en lichaam.
– Leg het verband uit en leg uit waardoor veel filosofen Descartes’ pijnappelklierbewijs tegenwoordig fysiek maar ook theoretisch/filosofisch naast zich neerleggen.