E&F Week 4
22. De kandidaten kunnen uitleggen dat volgens Marx de vrije markt, die gebaseerd is op privébezit van productiemiddelen, op gespannen voet staat met het goede leven. Daarbij kunnen ze uitleggen welke rol het kapitaal daarin volgens Marx speelt.
Zowel Karl Marx als Adam Smith anticiperen op een nieuwe wereld waarin producten steeds breder beschikbaar wordt voor de burgerij als gevolg van de industrialisatie, technologische en wetenschappelijke vooruitgang. Beiden stellen de vraag hoe om te gaan met de beschikbaarheid van producten voor alle burgers. Het draait wezenlijk om de vraag naar de verdeling van spullen/producten (materiaal, m.a.w.: materialisme) en de rol van politici hoe/om deze verdeling op een bepaalde manier te organiseren.
Marx analyseert 50 jaar na Adam Smith, Smiths economiefilosofie. Deze analyse kan niet zonder de volgende punten: breuk met het verleden (p. 146), waarbij het feodale stelsel van heren en knechten wordt vervangen door de macht van burgers in een burgercultuur met rechten, vrijheden en bezit (een consument moet een gekocht product wel kunnen bezitten)en rijkdom verkregen door middel van handel en arbeid. Deze ontwikkeling kon niet ontstaan zonder de (natuur)wetenschap en technologische vooruitgang. De wetenschap en de technologie maakte het mogelijk dat er meer, goedkoper, efficiënter en sneller geproduceerd en daarmee geconsumeerd kon worden.
Deze breuk met het verleden is, volgens Karl Marx, problematisch. Met de toenemende productiekracht kregen steeds meer burgers ook steeds meer privébezit. Marx analyseert vervolgens het concept van privébezit. Wanneer iemand iets bezit voor eigen gebruik, dan kan dat product niet door iemand anders worden geconsumeerd. Sommige producten zijn noodzakelijk voor het leven, maar wanneer deze producten opeens eigendom zijn van iemand, dan is het niet meer vanzelfsprekend dat deze noodzakelijkheden beschikbaar zijn. Deze moeten dan, soms tegen extreme prijzen, gekocht worden. Deze “modernisering van eigendomsverhoudingen” (p. 147) zorgt ervoor dat iemand die in de winter bomen nodig heeft om het huis op te warmen, daarvoor niet meer naar het bos kan gaan wat plotseling in het bezit is van iemand anders. Een boom kappen in een bos dat van iemand anders is, wordt vanaf dat moment stelen genoemd. In deze tijd kunnen we denken aan de privatisering van water. Water als geen vanzelfsprekend recht, maar iets wat gekocht moet worden.
Marx benadrukt wat aan het einde van de uitwerking van het vorige kerndoel al werd aangestipt. De feodale verhouding van de Heer en de knecht, de meester en de slaaf, maakt in de moderne tijd, als gevolg van de modernisering van de eigendomsverhoudingen, plaats voor een nieuwe verhouding van de heer tot de slaaf: de (rijke) bourgeoisie (met veel bezit) en de arbeiders die alleen maar kinderen (proles) hebben: het verpauperde proletariaat. Veel economen en filosofen herlezen Karl Marx in het licht van de nadelen van het kapitalisme zoals Marx al had voorzien. De rijkste 1% in de wereld bezit 48% van het totale kapitaal. Marx voorzag in de late 18de eeuw dat Adam Smiths idee van concurrentie als aanjager van innovatie uiteindelijk een “race to the bottom” (p. 148) was. Het proletariaat was afhankelijk van de rijke producenten en producenten konden aan de deuren van hun fabrieken mensen met elkaar laten concurreren voor een zo laag mogelijk inkomen zonder sociale voorzieningen vanuit de overheid. In deze tijd spreekt Paul de Beer in het WRR Rapport “Nederland loopt vast in flex” (p. 299) ook over een race to the bottom: “We dreigen in Nederland in een race to the bottom te verzanden. Een land dat het naar mijn idee uiteindelijk moet hebben van kwaliteit en hoogwaardige productie lijkt zich onbedoeld in een positie te wringen waarin we op loonkosten gaan concurreren.”
Juridisch waren burgers vrij en gelijk volgens de wet (met dank aan John Locke), maar sociaal en economisch ontstond er een nieuwe meester-slaaf verhouding. Marx benadrukt dat het proletariaat, de slaven de positie van de meesters mogelijk maakt. Marx werkte dan ook een filosofie uit van de bevrijding van het proletariaat van de kapitalistische machtsstructuren die de bourgeoisie op het voetstuk hielden! Hier ziet Marx iets wat Aristoteles reeds al benadrukt had met het concept chrematistiek: de geldvermeerderingskunst. Wanneer geld niet slechts een ruilmiddel is, maar een doel op zich, dan gaan mensen proberen zo efficiënt mogelijk proberen geld te verdienen. Waren (goederen) wordt niet omgezet in geld om nieuw waren te kopen (WGW) om in de zorg voor de huishouding (oikonomos zoals de oude Grieken zouden zeggen), maar geld wordt omgezet in waar om meer geld te maken (GWG). Zie ook pagina 149. Dit wordt winstmaximalisatie genoemd. En dan komt de vraag naar boven op welke kostenposten bezuinigd kan worden. De logische kostenposten die dan naar boven komen zijn: loonkosten, arbeid(sproductiviteit) en arbeidsomstandigheden. Door steeds betere technieken, kan de mens steeds efficiënter geëxploiteerd worden door het kapitaal. Dit soort voor verpaupering (Verelendung) van de burgerij. (Op een meer algemeen niveau heeft de Italiaan Pareto dit mechanisme ooit eens uitgewerkt: het Pareto principe. Dit principe stelt dat achteraf bekeken een minderheid (hij spreekt over 20%) zorgt voor (80%) de meerwaarde. Dus 20% zorgt voor 80% van de winsten. 20% van de pagina’s in een boek vertelt 80% van het verhaal. 20% van de bevolking maximaliseert winst ten koste van de 80%.)
Denk hierbij aan bijvoorbeeld een leerlingvolgsysteem (techniek) zoals Magister. Deze techniek maakt het mogelijk om leerlingen zo efficiënt mogelijk in systemen te vatten.
(denk hierbij nog eens aan kerndoel 27 (en de analyse van Marx t.a.v. Smith): De kandidaten kunnen uitleggen dat het volgens Smith de taak van de overheid is om de negatieve gevolgen van de arbeidsdeling te voorkomen. Daarbij kunnen zij weergeven wat volgens Smith de negatieve gevolgen van arbeidsdeling zijn en wat in dit verband de functie van onderwijs is). De leraar kan zijn informatie steeds efficiënter ordenen. Zonder deze techniek zou dit niet zo efficiënt mogelijk zijn. Naast de vraag aan leraren om het systeem in te vullen, worden leraren steeds efficiënter ingezet door bijvoorbeeld een lesuur van 50 minuten te reduceren tot 45 minuten. De voorbereiding per les en de lesstof per les blijft veelal hetzelfde, maar leraren worden wel minder betaald omdat ze slechts 45 in plaats van 50 minuten lesgeven. De overgebleven tijd kan efficiënter worden ingezet door leraren als coaches in te zetten. Daarnaast kunnen ook onderwijsassistenten worden ingezet om dure leraren te vervangen tijdens practica. Of er kunnen online onderwijscursussen (zogenaamde MOOC’s) worden ontwikkeld om leraren te vervangen. Zo worden de loonkosten verlaagd. Voordat leraren het weten, worden ze efficiënte schakels in de lopende band van de schoolfabriek en zonder (zelf)inzicht wordt dit nauwelijks nog als probleem gezien totdat leraren helemaal vervangen kunnen worden door technologie (al geven velen aan dat juist het beroep van leraar in de toekomst niet vervangen kan worden door technologie).
Tenslotte voorzag Marx de ineenstorting van het kapitalisme en de vrije markt. Een pure vrije markt zonder sociale voorzieningen en toenemende uitbuiting van het proletariaat zou ervoor zorgen dat het proletariaat bewust wordt van het gegeven dat de bourgeoisie niet zonder het proletariaat kan. De revolutie zou bestaan uit de omverwerping van de bourgeoisie door het proletariaat. In de Sovjetunie heeft dit in 1918 geleid tot een bloedig conflict tussen de Russische Tsaren en het proletariaat, waarbij de Tsaren het onderspit dolven en veelal werden vermoord en het communisme, geïnspireerd door Marx, kon ontstaan. Het communisme ging uit van het idee dat er alleen gemeenschappelijk eigendom (eigendom van de commune) was. Deze politieke uitwerking van het denken van Marx heeft desastreus uitgepakt met miljoenen doden en uiteindelijk de ondergang van het communisme in de Sovjetunie in 1991. Echter, de Sovjet-interpretatie en vertaling van het denken van Marx (Marxisme) doet geen recht aan de zeggingskracht van de filosofie van Marx. De moderne tijd kan nog steeds begrepen worden vanuit het denken van Marx.
Het communisme/Leninisme en Stalinisme als politieke interpretatie van de economiefilosofie van Karl Marx heeft (net als de neoliberalen met Adam Smith) het denken van Marx veel geweld aangedaan.
Primaire tekst (6): Karl Marx –Kritiek op de politieke economie
28. De kandidaten kunnen uitleggen, toepassen en beoordelen dat volgens Marx de ontwikkeling van de productieverhoudingen onvermijdelijk tot een sociale revolutie leidt en dat de sociaal-economische positie van mensen bepalend is voor hun bewustzijn.
Marx schrijft: “Het is niet het bewustzijn van mensen dat hun zijn, maar omgekeerd hun maatschappelijke zijn dat hun bewustzijn bepaalt” (p. 385). Hier staat dat mensen zich niet bewust worden van hun situatie, maar dat de situatie mensen bewust maakt. De situatie waarin mensen zitten bestaat uit “materiële productiekrachten”, oftewel: de kracht in de maatschappij bestaat uit burgers die (iets) produceren en consumeren. Deze krachten ontwikkelen zich door. Hard werkende producenten verdienen veel geld en kunnen veel consumeren. Marx schrijft: “Als hun ontwikkeling een bepaald stadium heeft bereikt, raken de materiële productiekrachten van de maatschappij in tegenspraak met de bestaande productieverhoudingen” (p. 385). Marx benadrukt de eigendomsverhoudingen, die op een bepaald moment scheef gaan lopen. Producenten produceren en consumenten consumeren, maar op een gegeven moment hebben bepaalde burgers zoveel meer eigendom dan andere burgers, dat deze rijke burgers macht krijgen over de armere burgers. Oftewel: de eigendomsverhoudingen lopen scheef en armere mensen worden uitgebuit in dienst van de rijkere mensen die macht kunnen uitoefenen. De rijkere mensen zullen er dan ook alles aan doen om ervoor te zorgen dat de armere mensen afhankelijk van ze blijven door de productiekracht en productieverhoudingen te manipuleren. Hierdoor ontstaat er volgens Marx een “reusachtige bovenbouw” (p. 385) van kapitalisten (rijke mensen). Hoe schever de eigendomsverhoudingen (hoe groter het verschil tussen (het bezit van) arm en rijk), hoe sneller de “omwenteling” plaats zal gaan vinden. De omverwerping van de reusachtige bovenbouw, de bourgeoisie, de elite. De revolutie!
Primaire tekst (7): Karl Marx / Friedrich Engels – Het communistisch manifest
29. De kandidaten kunnen de opvatting van Marx en Engels over de onvermijdelijke overwinning van het proletariaat op de bourgeoisie weergeven en evalueren. Daarbij kunnen zij uitleggen welke rol loonarbeid, kapitaal, productie- en verkeersmiddelen in de klassenstrijd spelen.
De bourgeoisie heeft de burgerlijke klasse mogelijk gemaakt en daarmee afgerekend met de feodale maatschappij door “de familieverhouding haar roerend sentimentele sluier afgerukt en haar tot een zuivere geldverhouding teruggebracht” (p. 389). De feodale maatschappij draaide nog om familieverhoudingen. Waar je bed stond, bepaalde jouw toekomst. Maar de bourgeoisie zette niet het bed, maar geld (kapitaal) centraal en maakte daarmee de burgerij (bourgeoisie) mogelijk! De wereld verandert, niets staat meer vast en alle mensen worden gedwongen hun plaats in het leven (als heer of slaaf) te accepteren, maar met “nuchtere ogen te aanzien”. Vanaf dit moment zijn mensen geen meesters en slaven meer, maar verantwoordelijke en vrije individuen. Dat kan ook zwaar zijn. Opeens word je niet meer bepaald door de plek waar je bent geboren, maar door wat je produceert. Een deel van de oude Aristocratie gaat over in de bourgeoisie. De bourgeoisie wordt vervolgens de machtigste groep in de samenleving. Op een gegeven moment ontstaan er twee groepen binnen de bourgeoisie: de rijken (elite) en de armen (proletariaat).
Echter, de eigendomsverhoudingen gaan op een gegeven moment scheef lopen (zie eindterm 28), waardoor er een georganiseerde armere en rijkere klasse ontstaat en bij groter wordende verschillen een klassenstrijd ontstaat. Marx benadrukt de afhankelijkheid van de rijke bourgeoisie (elite) van het proletariaat (de armen / onderklasse / de arme bourgeoisie). De proletariërs zullen zich steeds weer en beter organiseren en “erkenning” en “arbeidersbelangen” afdwingen in de vorm van wetten (beperken vanuit de staat). Marx spreekt over de bourgeoisie die voortdurend strijd tegen enerzijds de oude aristocratie en het nieuwe proletariaat (een afsplitsing van de bourgeoisie). De elite (rijke bourgeoisie) heeft het proletariaat nodig in de strijd met andere landen en de nog bestaande aristocratie. Het proletariaat, “de middenstand, de kleine industrie” (p. 393), bestrijdt de bourgeoisie (de elite) om de ondergang te voorkomen. Dit noemt Marx de het proletariaat die reactionair en niet revolutionair is. Revolutionairen “verdedigen (…) niet hun tegenwoordige, maar hun toekomstige belangen” (p. 393). Marx en Engels eindigen het manifest niet voor niets met de woorden: “Proletariërs aller landen, verenigt U!” (p. 394).
Marx en Engels benadrukken het idee dat de bourgeoisie die het proletariaat probeert te onderdrukken, wel een proletariaat nodig heeft om te onderdrukken. Om een proletariaat te kunnen onderdrukken “moeten haar levensvoorwaarden verzekerd zijn, waarbinnen zijn tenminste haar slaafse bestaan kan rekken” (p. 393). Om slaven te kunnen hebben, moet de bourgeoisie ervoor zorgen dat slaven verzekerd zijn van de juiste omstandigheden. Wanneer de slaaf “steeds dieper onder de levensvoorwaarden van zijn eigen klasse” zinkt, dan blijkt dat de bourgeoisie niet machtig genoeg is om de slaven te onderhouden. De bourgeoisie kan alleen bestaan wanneer ze steeds meer rijkdom en bezit en daarmee het kapitaal vermeerdert. Een van de voorwaarde voor kapitaalvermeerdering is (goedkope) loonarbeid (verricht door het uitgebuite, concurrerende proletariaat). Het proletariaat is daarmee essentieel. De ondergang (door misbruik van de bourgeoisie) en de daarop volgende zege van het proletariaat (als grootste macht en een afhankelijke bourgeoisie) is onvermijdelijk.
In de 20ste eeuw ontstaan er twee overheersende politieke systemen. Enerzijds het kapitalisme in het Westen, waarbij de vrije markt bepaalt hoe rijkdom en producten worden verdeeld. Anderzijds het communisme in het Oosten, waarbij de staat het volk vertegenwoordigt en rijkdom en producten verdeelt over het volk. Beide systemen vertrekken vanuit de vraag naar de verdeling van spullen.
In het begin van de 21ste eeuw zien we bij rechtse politici in Nederland de opkomst van het begrip cultuurmarxisme. Cultuurmarxisme gaat “om het gebruik van typisch marxistische denkschema’s over onderdrukking en slachtofferschap in andere domeinen dan het economische (waarvoor Marx ze oorspronkelijk bedoelde. (…)Over welke denkschema gaat het dan? Dat waarbij je een complexe maatschappelijke werkelijkheid herleidt tot een waarin twee groepen lijnrecht tegenover elkaar staan: aan de ene kant de onderdrukkers, aan de andere kant de onderdrukten, en daartussen een groot niemandsland. Het voornaamste verschil? Bij Marx ging het over productieverhoudingen, vandaag gaat het over etnische, culturele en seksuele onderdrukking. Bij Marx waren de verschoppelingen der aarde de fabrieksarbeiders, bij het ‘cultuurmarxisme’ gaat het om een regenboogcoalitie van onderdrukte minderheden“. De tegenstanders van het cultuurmarxisme refereren naar de opstand/revolutie van onderdrukte minderheden/onderdrukten als gevolg van homohaat en Islamhaat, , vrouwen door de onderdrukkers (homohaters, Moslimhaters, Witte Mannen, Mannen). De onderdrukten zijn in de minderheid maar zouden via media en indoctrinatie de meerderheid een bepaalde richting op willen duwen (een culturele revolutie). Deze rechtse politici zijn tegen de onderdrukking van de “onderdrukte” minderheid van de “onderdrukkende” meerderheid.
Weer anderen, zoals Ewald Engelen in zijn boek “Het is klasse suffie, niet identiteit!” en aansluitende lezingen, benadrukken het klassieke, materiële verdelingsvraagstuk van Marx in deze tijd. Volgens deze groep, leidt identiteitspolitiek en daarmee ook de strijd tussen onderdrukte identiteiten/groeperingen en de niet onderdrukte identiteiten (Cultuurmarxisme) af van het klassieke probleem van de klassenstrijd.